BEZOEK AAN DE KEIZER VAN JAVA
(I)
Uit de Nieuwe Courant van februari 1912.
door S. KALFF
Van Semarang naar Soerakarta in vier dagen.
Als schrijver van de "Javaense Reyse gedaen van Batavia over Samarangh na
de konincklyke hoofdplaats Mataram" vermeldde de Dordtsche uitgave van het
jaar 1666 slechts een pseudoniem: "den heer N.N."
Daarachter verborg zich de latere gouverneur-generaal Rijklof van Goens en
die naamloosheid teekende de officieele geheimhouding, welke by de O.l.
Compaqnie als een wet van Meden en Perzen was. Deze reisbeschrijving was
een rapport, uitgebracht door een gouvernements-ambtenaar aan zijn principa
len- men dacht er, op het Oostindische Huis te Amsterdam, evenmin aan dit
stuk te publiceeren als, van denzelfden schrijver, de "Corte beschrijvinge van
't eyland Java", of als het "Vertooch wegens den presenten staet van de Gene
rale Ned. Geoctroyeerde O. I. Comp., waarvoor Heeren Zeventienen den auteur
met een gouden keten ter waarde van 600 begiftigden.
Prof. Veth heeft het betreurd, dat deze
Indische inedita zoolang in portefeuille
zijn gebleven bij heeren bewindheb
bers. Had men, zegt hij, er slechts
datgene van losgelaten wat niet de
staatkunde raakte, er zou zooveel meer
licht zijn opgegaan over den machtig-
sten inlandschen staat op Java, de
bronnen voor de ethnografie des lands
zouden zooveel eerder aan het vloeien
zijn geraakt.
In het tweede deel van zijn bekend
standaardwerk over Java laat hij zich
aldus uit over de functie van gezant
en vertegenwoordiger der Comp., op
gedragen aan den opvolger van mr.
Joan Maetsuyker:
"De gezantschappen, volgens de ge
sloten overeenkomst door de hooge
regeering doorgaans met rijke ge
schenken naar Mataram gezonden,
werden van 1649 af herhaaldelijk toe
vertrouwd aan den opperkoopman Rijk
lof van Goens, die zoo behendig met
den Sultan wist om te gaan, dat hij
steeds hooger in zijn gunst werd aan
geschreven, en zelfs in 1652 de in
trekking wist te verwerven van het ver
bod van den uitvoer van rijst uit de
havens van Java; een verbod dat Bata
via met gebrek bedreigde. Van Goens
wist met veel beleid den grilligen
smaak te vleien van een vorst, die de
Europeanen vooral waardeerde wan
neer ze hem met de vertooning van
wat vreemds wisten te vermaken.
Nu eens bracht hij hem in goeden
luim door de tonen eener groote speel
doos, dan weer maakte hij hem aan
het lachen door de potsen en goo
cheltoeren van een paar soldaten, die
misschien vroeger hun kunsten op
boerenkermissen vertoond hadden, en
de "lange kapitein", zoals v. Goens
door de Javanen genoemd werd, wist
het zoover te brengen dat de vorst
zelfs eenmaal van zijn zetel opstond
om zich naast hem te zetten en dat
hem gelijke eerbewijzen als aan den
Pangeran-troonsopvolger werden toe
gekend.
Het zou echter nog lange jaren duren
alvorens deze plaatsbeschrijving van
het oude Mataram haar weg zou vin
den naar een der eerste jaargangen
van de Bijdragen tot de T. L. en V. van
N.-Indië. Van Goens' persoonlijke er
varingen bleven vooreerst bewaard
voor zeer enkelen onder zijn tijdge-
nooten, en verder in het archief der
Comp., waar het geschrift liggen bleef
als het Boek met de Zeven Zegelen
uit de H. Schrift.
Het rijk van Mataram was niet zoo
ontoegankelijk gemaakt voor Wester
se invloeden als b.v. het rijk van Japan.
En ofschoon hij hier in het land was
van een minstens even gevaarlijken
despoot als de Shogun, zijn hofreize
geschiedde geenszins onder die scher
pe bewaking, onder de duizend oogen
van Argus gelijk ginds. Hij kon zijn
route kiezen instede dat ze hem werd
voorgeschreven, hij reisde met eigen
gevolg in plaats van met inlandsche
dwarskijkers en in tien, twintig kam
pongs stond onderweg de bevolking
gereed om den gezant van de Comp.
aan den Soesoehoenan met alle hulp
middelen des lands te gerieven.
Samarang met ommelanden was toen
nog een wingewest van Mataram; het
behoorde tot de montjo negoro of bui
tenprovinciën des rijks. Hier ving hij
de landreis aan, en schrijft er van:
"Samarangh is een fraeye redelycke
Javaensche zeestadt, doch onbemuert,
bewoont met omttrent 20 25,000
huysgezinnen, maeckende uyt nae my-
ne opinie 30,000 mannen ende 10,000
vrouwen ende kinderen, hun erneeren-
de met visseryen, houthacken, planten,
zagen, rystculture ende sommige so
bere neringen."
Ook zooveel later, in Valentijns tijd,
was Samarang, "maar een open vlek,
dog wel een mijl in het rond betimmerd,
waaronder wel 20,000 huisgezinnen be-
hooren, hoewel anderen dit nog hooger
begrooten omdat het er grimmelt en
krioelt van menschen die zig met vis-
scherijen, rijstplanten en den handel
alsmede het hakken van Jati-hout be
zighouden".
Overigens een stad van atap en bam
boe, een conglomeraat van inlandsche
getimmerten en knutselwerken, omlijst
met het groen hetwelk feitelijk heel
S. Kalff kan men in zekere zin
beschouwen als een voorloper
van onze gewaardeerde mede
werker Dr. H. J. de Graaf, wiens
bijdragen over het oude Indië
zovelen onzer lezers boeien.
Kalff, door Rob Nieuwenhuys in
zijn "Oost-Indische Spiegel" ge
kwalificeerd als "literair-histori-
cus" is, ondanks de veelheid van
zijn publicaties, in het halfduister
verdwenen. Reeds op zeer jonge
leeftijd vertrok Kalff naar Indië,
waar hij meer dan 20 jaar ver
schillende functies bekleedde.
Hij was ruim 20 jaar vaste mede
werker van de Java-Bode, waar
in hij hoofdartikelen schreef on
der de naam "Papageno". Laat
stelijk was hij hoofdredacteur
van het Soerabaiaasch Handels
blad. Hij repatrieerde in 1890.
Terug in Nederland werkte Kalff
mee aan een dertigtal verschil
lende bladen en tijdschriften. Hij
schreef 14 boeken, waarvan de
voornaamste waren: "Voorbij de
Linie", "Onder een worstelend
volk", "Korea" en "Een levens
beschrijving over Multatuli". Hij
was secretaris van de Multatuli-
commissie. Kalff's wekelijkse,
goed gedocumenteerde artikelen
op het gebied van de Indische
historie in de "Indische Verlof
ganger" getuigden van zijn ge
weldige kennis op dit gebied en
van zijn grote liefde voor Indië.
Ook publiceerde hij veel in de
West-Indische Gids.
Kalff was een filantroop (speci
aal trok hij zich het lot aan van
verlaten kinderen in Indië) en hij
bezat een sterk rechtvaardig
heidsgevoel, dat hem menigmaal
met anderen in conflict bracht.
Kalff overleed op 80-jarige leef
tijd in 1931.
Als feuilletonist van de Haagse
Nieuwe Courant (een blad van
conservatieve signatuur, dat om
streeks 1935 verdween) publi
ceerde hij wekelijks een bijdrage
onder de titel "Indische mensen
en dingen uit vroeger tijd".
Kalff's samenvatting van het ver
slag van Rijklof van Goens over
een reis naar Mataram volgt hier
en in de twee volgende nummers
van Moesson.
de Oost tot een groote buitenplaats
Nimmerdor (bij Amersfoort) maakte.
Er zouden nog vele geslachten moeten
voorbijgaan alvorens Westerse kunst
dien plantengroei zou hebben beteu
geld en verbeterd, alvorens de Bo-
djongsche weg de Lichtenthaler-allee
van Java genoemd zou kunnen worden.
Het land zuidwaarts was echter reeds
dichtbevolkt en welbeplant. De On-
garan (Oenarang) een "seer playsan-
ten berch", was grootendeels, en tot
den top, beplant, met suikerriet in de
laagte, met djagong in de hoogte. En
10