De eerste aanlegplaats op Samosir was Ambarita. Hier werd ons bij de historische stenen tafels en zitplaatsen, die vroeger als gerechtshof dienden, het hele ritueel verteld van een be rechting en doodstraf in vroeger tijden. De oudste inwoner die volgens zeggen in zijn jeugd nog de laatste daad van kannibalisme had meege maakt, toonde ons hoe het toen al lemaal ging.Nogal bloeddorstig naar onze begrippen. Zoals eerst hart en lever uit de nog levende misdadiger suijden, om aan de Koning als deli catesse te presenteren. Dit gebeurde met een mooi bewerkt ceremonieel mes. Het originele mes werd ons getoond. Dan het slachtoffer laten uitbloeden (bloed werd opgevangen om te drinken), dan kop er af en last but not least de verdeling van de beste stukken vlees, ledereen wist wel waar het lekkerste biefstukje vandaan kwam. Een vrediger atmosfeer gaven de handgeweven kleden met hun kleur rijke patronen en kleine witte kraaltjes, die te koop waren. Er werd flink getaward over en weer, maar uit eindelijk namen gasten en bewoners met een tevreden "horas" afscheid. De tweede stop was Huto Bolon Sima- nindo. Huto betekent dorp en Bolon betekent hoog. Hier ligt het graf van de Batak koning Sidauruk. Hier kregen we een uitvoering van traditionele dansen, waarbij vroeger een karbou- wenkop het middelpunt vormde. Voor de toeristen werd een levende karbouw aan een paaltje gebonden. Het beest liet prompt een grote plak vallen, wat rustig door een kereltje werd opge schept en onder het koningshuis ge gooid. Het "paleis" bestond uit een grote, donkere ruimte, waar volgens zeggen de koning met 12 vrouwen leefde. Hij had ook nog 12 vrouwen in een ander huis I Iedere vrouw had in deze ruimte haar eigen kookgelegenheid, dit om ruzies te voorkomen. Verder moeten ze wel eensgezind zijn geweest. Over jaloezie werd niet gesproken. Op het eind van de dansuitvoering kregen de vrouwelijke toeristen een mooie slendang om de schouders en moesten we meedoen met de vriend- schapsdans als afscheid. Dit viel voor sommigen nog niet mee, hoor, je moest steeds "djongkok". Dan werd de slen dang over de handen gelegd en raak ten we om beurten eikaars handen aan met een "Horas". Na ai deze physieke inspanningen be gonnen de magen wel wat te knorren. Het was tijd voor de Indonesische lunch in het Toledo Restaurant, vlak aan het water. Het menu begon wel met soep. Daarna rijst met vis, gado- gado en sate. Een blanke man in tjelana pendek en badjoe kaos zat een biertje te drin ken. Hij bleek een ras wasechte totok te zijn, die daar sinds 1946 als warga negara woont, getrouwd met een Ba- takse vrouw, gids voor een toeristen- Het Tobameer bij Harang Gaul. bureau. Wat zal die man in Nederland gaan zitten als hij dit aardse paradijs aan zijn voeten heeft liggen, zoals hij zelf zei. Op de terugweg deden we Tomok aan, waar ook koningsgraven liggen maar waar vooral de "antiek" stalletjes veel belangstelling trokken. Munten uit het voormalige Nederlands Indië, echte, geen namaak, waren hier volop te koop, hoewel niet goedkoop. Wij hielden het maar bij een oud koperen kapoer potje van een sirih stel. De gedroogde kapoer resten zaten er nog in. En zo kwam de dag langzamerhand ten einde en voeren we weer terug naar het hotel. Het was een volle dag geweest met erg veel nieuwe indruk ken. Veel van wat we vroeger op school leerden hadden we nu zelf ge zien. Toch was het adembenemende Toba Meer het hoogtepunt. Dat blijf je voor je zien, altijd weer. 's Avonds wandelden we naar het winkelstraatje van Parapat, een 15 mi nuten van het hotel af. We wilden een ketjapi kopen, het muziekinstrument dat hier zoveel bespeeld wordt. De kwaliteit varieerde nogal wat betreft houtsoort en houtsnijwerk. Toen we even stonden te delibereren nam de winkelier de ketjapi die we mooi von den uit onze handen. Hij wilde er wat op spelen om ons het mooie timbre te laten horen. Je raadt het nooit. Hij speelde "In Holland staat een huis" en zong er de woorden van mee. Dan sta je toch wel met je oren te klap peren. Ik hoef zeker niet te vertellen dat we die ketjapi kochten, al was het alleen maar om dat Hollandse huis. Maar dat was nog niet alles. In een volgend winkeltje werd ons ge vraagd waar we vandaan kwamen. Op ons "Australië" kwam prompt de op merking "maar jullie zijn geen Austra liërs, jullie zijn Hollanders". Dit alles in de "maleise" taal, want wij spraken steeds in hun eigen taal, wat we hier met ons "pasar maleis" rustig konden doen zonder "kasar" te zijn. De Ba- hasa Indonesia wordt hier door het gewone volk niet gebezigd. Misschien wel op kantoren in Medan, dat weet ik niet. Na het belanda zijn bevestigd te hebben, vertelde dit jonge ventje ons dat hij vorig jaar nog in Neder land was en wel in Limburg. We von den dit nogal dubieus. Hoe kon zo'n waronghouder nou naar Nederland gaan en daar een tijdje blijven? Maar het was wel degelijk waar. Behalve dat hij Roermond, Valkenburg, Geleen en Maastricht afratelde, sprak hij Maas tricht ook nog op z'n Limburgs uit, met het juiste accent. We waren stupefait. Wat je al niet meemaakt. Helaas moesten we de volgende dag afscheid nemen van Danau Toba. Het reisplan zei: Berastagi, in het land van de Karo Bataks. Officieel is Kabanjahe de hoofdplaats van het Karo district, maar Berastagi, omgeven door vruchtbare velden en weelderige bossen, wordt als het mid delpunt beschouwd. Vruchten, groen ten en bloemen uit de omgeving wor den naar de drukke Berastagi pasar vervoerd en van daar ook verder naar Medan en zelfs Singapore. Het viel ons op dat de vrouwen hier meer traditioneel gekleed gaan dan rond Toba, waar het merendeel in jur ken loopt. Vooral de bijzonder gevou wen hoofdtooi geeft meer een "cou leur locale". Boven op die hoofdbe dekking transporteren ze van alles, zelfs een naaimachine! De gezichts trekken zijn hier bepaald niet Indone sisch, je zou haast zeggen meer Tibe- taans. Ondanks de grote invloed van het Christendom (door Duitse en Nederl. missionarissen gebracht) en de Islam, houden de Karonesen zich toch ken nelijk nog sterk aan hun oude tradi ties. Sigaretten op stokjes worden ge offerd aan de geesten van de vulka nen en warme bronnen. Ook op de daken van hun houten huizen overal karbouwenkoppen, als bescherming (lees verder volgende pagina) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 17