De Middeleeuwen in onze Oost
door Dr. H. J. de Graat
De Israëlische bard, Isaac da Costa zong eens:
In 't verleden ligt het heden, in het Nu wat worden zal.
Maar men zou het ook om kunnen draaien: veel uit de oude tijd leeft in het heden
voort, soms meer dan wij ons er van bewust zijn.
Zo vinden wij zelfs in het verre Oosten, dat pas na Vasco da Gama (1496) binnen
ons gezicht kwam, meer herinneringen aan de Europese Middeleeuwen, dan
wij wel eens vermoeden. Allereerst in ons eigen vaderland. Is het niet verwon
derlijk, dat terwijl in ons burgerlijke land de riddertijd niet zon diepe indruk
schijnt gemaakt te hebben, toch onze taal verschillende uitdrukkingen bevat,
ontleend aan het ridderlijk tijdverdrijf bij uitnemendheid, het steekspel of
toernooi. Men denke aan: in het krijt treden, met open vizier strijden, de hand
schoen oprapen, een lans breken, in het zand doen bijten enz. Om maar niet
te spreken van de jaarlijkse toekenning van ridderorden, de lintjesregen.
De blijvendste erfenis van de riddertijd
is echter de wapenkunde of heraldiek,
waarover dikke boeken zijn volge
schreven en die tal van beoefenaars
en deskundigen telt. Deze heren wor
den te hulp geroepen, wanneer een
lid van het koninklijk huis een eigen
wapen moet hebben, of wanneer een
jonge stad of gemeente in een der
Zuiderzeepolders met een eigen bla
zoen wil pronken.
Met de kolonisatoren is de wapen
kunde de oceanen overgestoken en
deze westerse stek heeft in de vrucht
bare oosterse bodem goed wortel ge
schoten. Men denke slechts aan de
Indische gemeentewapens: Batavia
met zijn geheven zwaard in de lauwer
krans op het oranje-veld; Soerabaja
met zijn Soera (een vis) en een boeaja,
een toespeling op een plaatselijke
mythe; Makassar met zijn zwaard in
een palmboom gestoken, een verwij
zing naar een door de veroveraar
Speelman gesproken woord, enz.
Doch algemeen is het aannemen en
gebruiken van een eigen wapenschild
bij onze gouverneurs-generaal. In het
wat droge, maar zeer nuttige boekwerk
van de heer M. A. van Rheede van
der Kloot staan ze alle vermeld en
afgebeeld tot 1891, want toen ver
scheen het boek.
De wapenafbeeldingen en de wapen
beschrijving zijn afkomstig van de Hr.
J. Lion.
Een enkel woord over de wapenkunde.
De Ridders in de Middeleeuwen wa
ren destijds nog onherkenbaarder dan
de bromfietsberijders, daar zij op het
hoogtepunt der Middeleeuwen van top
tot teen in het harnas waren gestoken
en hun hoofd geheel door een helm
overdekt was. Ten einde de partijen
in het toernooigevecht toch van elkan
der te kunnen onderscheiden, hadden
zij bepaalde kleuren of tekens op hun
schild, dan wel op de wapenrok, die
zij over de wapenrusting droegen. Die
onderscheidingstekens waren aanvan
kelijk eenvoudig en duidelijk, doch op
de lange duur werden ze steeds rijker
en ingewikkelder, zodat deskundigen
vereist waren, om de schildtekens te
kunnen onderscheiden en waarderen.
Dit waren de z.g. herauten, van welke
lieden de wapenkoning de voornaam
ste was.
Het wapen kwam niet enkel op het
schild voor, doch ook op de wapen
rok, het helmsieraad, op de sjabrak
van het paard enz., zo mede ook op
zegels. Bovendien beperkte het ge
bruik van een wapen zich niet enkel
tot ridders en mannen van wapenen,
doch breidde zich ook uit onder gees
telijke lieden als bisschoppen en pre
laten, terwijl ook vreedzame kooplie
den en stedelijke magistraten tot het
voeren van een familiewapen overgin
gen. Zulk een hoog personage als
een gouverneur-generaal kon ten slotte
ook niet buiten een familiewapen.
Nu was het bij dergelijke voorname
lieden een moeilijke zaak, immers
sommigen hadden nooit een familie
wapen bezeten. Joan Maetsuijcker was
als bankroet koopman onder een wat
In de Indische gemeentewapens vindt men elementen terug, die ontleend zijn aan de
heraldiek van de Europese middeleeuwen: v.l.n.r.: de gemeentewapens van Pasoeroean,
Malang, Buitenzorg, geheel rechts dat van Semarang.
verborgen naam naar Jan Oost ge
varen. G.G. Camphuijs was zijn loop
baan als goudsmidsleerling begonnen,
Mossel was als matroos naar Indië
gevaren, terwijl Wiese als soldaat van
de penne zijn carrière was begonnen.
Zulke lieden plegen hun nederige af
komst beslist niet uit te bazuinen en
zullen zeker niet van adel zijn geweest.
Daar het voeren van een wapen er nu
eenmaal bij hoorde, schaften zij zich
zelve een wapen aan. Speckx vertaal
de eerst zijn naam in het Maleis tot
babi en daarna weer terug tot varken
of zwijn, zodat hij een wapen had met
een zilveren (wit) zwijn op een rood
(kelen) veld. De Haan voerde een
rode haan, Mossel een drietal mossel
schelpen in zijn blazoen. Dit waren dus
zelfbedachte wapenschilden.
Zelfs onze grootste gouverneur-gene
raal, Jan Pieterz. Coen had zo'n zelf
bedacht wapen, t.w. een vruchtdragen
de klapperboom of pohon kalapa. Men
zegt dat dit een toespeling is op zijn
verovering van Jakarta op 30 mei 1619,
dat immers eertijds Soenda Kalapa
genoemd werd. De Chinezen aldaar
spreken nog van de stad Kalapa. De
brave, eenvoudige Camphuys voerde
een wapen met een toespeling op zijn
vroeger ambacht, goudsmid: uit de
wolken steekt een geharnaste arm, die
een goudsmidshamer hanteert.
Onverklaarbaar is Thedens' wapen, dat
precies gelijk is aan dat der provincie
Zeeland: een leeuw die uit de golven
oprijst met de zinspreuk: Luctor et
emergo, ik worstel en ontkom. Hij
kwam echter niet eens uit Zeeland
Een merkwaardige uitzondering vormt
Laurens Reael, 1615-1619. Deze is in
de tijd, dat onze V.O.C. nog goede
vrienden was met de Engelsen, door
koning Karei I in de adelstand ver
heven. De brief van adelsverlening van
de hand van de wapenkoning William
Segar Garter bestaat nog, waarin zelfs
een beschrijving van het wapen is
opgenomen.
Sommige gouverneurs-generaal, maar
lang niet allen, stamden reeds uit een
adellijke familie, zodat zij niet tot de
adelstand verheven behoefden te wor
den, bijv. Imhoff en van der Capellen.
Sommige ijdeltuiten ontwierpen voor
6