BEZOEK AAN DE KEIZER VAN JAVA
Uit de Nieuwe Courant van februari 1912.
ff door S. KALFF
De perikelen van de reis over land.
In zijn Feiten verhaalt Brata-Yoedha (Courier uit Dubekart) van den feilen stroom
van de Brantas-rivier, aan wier oevers de houtaankap gelegen was waar hij als
geëmployeerde werkzaam was. En verder:
"Menig balkenvlot des heeren Loudon (de ondernemer) zag ik dan ook voor
mijn oogen verbrijzelen of uit elkander slaan, terwijl de vlotters zichzelve zwem
mende moesten redden; de minste afwijking in de juiste rigting was voldoende
om een zoodanig vlot, dat gewoonlijk 90 voeten lengte op 7 a 8 breedte heeft,
overdwars te doen gaan, en dan ook was er geen redding meer mogelijk. De
geweldige stroom zou zelfs de vereenigde pogingen van vijftig roeijers hebben
krachteloos gemaakt. Als een pijl werd het vlot alsdan medegesleurd, totdat het
optornde tegen een of ander rotsblok of wel verraderlijke boomstam, met zulk
een kracht dat djatibalken van 100 voet lengte en 4 voet vierkant, ombogen en
knapten als zwavelstokken."
Zulke rivier-accidenten zouden in het
verhaal van den reizenden opperkoop
man niet voorkomen, maar had hij
meer dan eens gelegenheid zich te
overtuigen van de stroomsnelheid der
rivieren, welke hij op zijn tocht pas-
seeren moest. Veilig ging hij de kali
Demak over, doordien een brug ter
lengte van 300 schreden dien stroom
overspande. Die brug had dekplanken
van twaalf duim in 't vierkant, "be-
quaem om met duysende eliphanten
ende swaer geschut over te marchee-
ren".
Natuurlijk, in 't veen zijnde zag men
op geen turfje. De brug lag te midden
van een Javaansch oerwoud.
Het reisgezelschap naderde nu de ber
gen van Midden-Java. De tegenwoor
dige hoofdplaats van de ass.-residen
tie Ambarawa hoort men in dit reisver
haal noemen als "Salatiga oftte Chian-
di". Ongetwijfeld bevond zich in dezen
omtrek meer dan een tjandi, evenals
de naam Salatiga. (Selo tigo of Drie
Steenen) was afgeleid van drie hindoe
tempeltjes, welke ter plaatse van de
bekende badplaats Kali Taman ston
den. In een tijd toen de "droge water
staat" zich nog niet met de zorg voor
Java's tempelruïnen belastte, werden
de trachietsteenen van deze eeuwen
heugende monumenten gebruikt om er
een Nederlandsch fort, de Hersteller,
van te bouwen; evenals de ruïnen van
Modjopahit meer dan één suikerfabriek
aan bouwmateriaal zouden helpen. In-
landsch indifferentisme voor den vroe-
geren eeredienst des lands ging toen
wonderwel samen met Nederlandsch
vandalisme.
Overal aan den horizon zag men de
bergen, tusschen wier flanken en val
leien men door reisde. De Oenarang
achter zich, en recht vooruit de Mer-
baboe, "een uytnemenden hogen, doch
meest bebouden berch". Die sedert
lang uitgedoofde vulkaan rookte toen
nog; thans moet men in de kraterkloof
afdalen om nog eenige zwak dampen
de fumarolen te bespeuren en heete
modderpoelen, welke door de opstij
gende gassen in gedurige beweging
worden gehouden. Rijklof van Goens
zag reeds uit de verte dat hij een vul
kaan voor zich had. Verder spreekt hij
nog van een berg Beliraugh, waarvan
de ligging twijfelachtig zou voorkomen,
wist men niet dat de naam Welirang
(zwavel) door de inlanders aan meer
dan een nog werkzamen vulkaan wordt
gegeven; met name aan een der vijf
toppen van het Ardjoeno-gebergte.
En uit de verdere omschrijving valt
niet moeilijk op te maken, dat v. Goens
hier den Merapi bedoelde. "Deesen
Beliraugh", heet het, "is nog hooger
dan de Marbabou, ende wert gehouden
voor den allerhooghsten berch van 't
land, die onse scheepen, uyt Europa
comende ende 't land van Java in 't
ooste saizoen aendoende, wel kennen,
deselve wel 36 mylen van de wal te
sien zijnde".
Dit oogbekorend bergpanorama in een
door Westerlingen onbezocht land, nog
vreemd aan gouvernementskoffie
cultuur, Europeesche versterkingen,
Twentsche katoentjes en landraads
voorzitters; dit reizen in de schoonheid
van den Indischen ochtend door een
goed bewaterde en met tropische
groeikracht bedeelde streek hield het
hart van den Nederlandschen pionier
gevangen. Voor een wijle zette hij de
belangen van de Loffelijke Compagnie
van zich af, en voor den bedachtzamen
diplomaat kwam de geestdriftige toe
rist in de plaats. Dien men 't aan Hee
ren Meesters in 't vaderland hoort
voorhouden:
"Alle deze bergen ende heuvelen ge
ven soo overvloedigen waeter van hare
hooghten neerwaerts, dat 't selve son-
der zich in Godes milde goetheyt aen
ons ondanckbare menschen te ver
wonderen, niet can aengesien werden;
oock can ick niet nalaeten van desen
berch Marbabou te getuigen (siende
dat een weinich van de top roockte)
op desselfs schoonheyt soo verlieft te
wesen, dat ick lust had die te gaen
besichtigen".
't Werd hem gemakkelijk gemaakt,
want de bergbewoners, die dezen zeld-
zamen vogel in hun contreien aanza
gen voor 't geen hij was, een gezant
op weg naar hun keizer en die hem
"ongelooffelijke eere beweesen", ston
den aanstonds gereed met draagstoe
len. Handen genoeg; de berg "grim
melde" van volk. Ook Valentijn ge
waagt er van, schrijvende:
"Deze gansche berg van Barbaboe,
die zich tot in de wolken verheft, is vol
dorpkens en gehugten waarvan de
minste 20 en de grootste 100 en meer
huisgezinnen hebben, ja men wil dat
op denzelven alleen wel 8000 huisge
zinnen in 80 dorpen uitnemend ver
makelijk wonen".
Intusschen waren deze bergbewoners
niet weinig verbaasd, toen zij op hun
eenzame hoogten Europeanen zagen
verschijnen. Zoovelen, die nog nooit
een blanke gezien hadden, en peins
den wat de reden hunner komst mocht
wezen. Hunne oogen schenen te willen
vragen hetgeen een wedono diep in 't
binnenland eens aan den Duitschen
reiziger F. Jagor vroeg, toen hij hem
hijgend en blazend naar een moeilijk
te beklimmen bergtop was gevolgd:
"Urn Gottes Willen, Herr, was suchen
Sie hier oben?"
(Zoo bracht Jagor zelf de woorden
over.)
Doch Rijklof van Goens, zoo hij al de
oogen van den natuurvriend had, bezat
geenszins de beenen van den berg
beklimmer. De leefwijze van een ne
gotie-boekhouder in de Bataviasche
pakhuizen had hem belet een "Berg-
kraxler" te worden. Hij had, "verlieft"
als hij was van de schoonheden der
natuur, van 't klauteren spoedig zijn
bekomst; n.l. zoodra men aan steilten
gekomen was waar de draagstoelen
moesten worden achtergelaten. De
korte Indische schemering overviel
hem, en hij zag er van af den tocht
voort te zetten en te trachten om zon
der nachtrust den top te bereiken. Met
opgetogen harten en pijnlijke knieën
keerde het kleine gezelschap terug
naar het punt, waar de draagstoelen
hen wachtten. Toch was hij hoog ge
noeg geweest om hier, op ongeveer
de halve breedte des eilands, twee
zeeën te kunnen onderscheiden: de
Java-Zee ten noorden, den Indischen
Oceaan in 't zuiden. En een indruk van
't geen hij onderweg gezien had, gaf
hij terug in de regelen:
"Wij zagen alhier besuyden ende be
noorden den oceaen, en soo vermake
lijke landouwen als op de werelt er
gens zijn mag, springende aen den
voet van dit geberchte, tusschen uyt
groote steenen ende clippen, soo
schoone naturelycke fonteynen, alle
cristalyn blanck water, dat 't selve wel
meriteert in desen gedacht te werden.
Van desen berch Marbabou reyst men
voort door dese heuchelyke velden,
hebbende de nature buyten goud en
silver daer alles geplant, wat de men
schen op aerden van Godt de Heere
souden mogen wenschen, jae oock soo
10