DEMONEN
len gerekend, want alhoewel ik onder
ede durfde te beweren dat mijn vader
een goed pensioen had, men zou en
moest een gelegaliseerd afschrift van
de pensioenacte hebben. Men wist
blijkbaar niet dat het in het toen al
corrupte Indonesië moeilijk was om iets
op normale wijze gedaan te krijgen en
ofschoon ik mijn vader om die acte heb
verzocht, heeft hij mij die nimmer toe
gezonden. Blijkbaar door moeilijkheden
gehinderd, was hij daartoe niet meer
in staat. Hoe dan ook, uiteindelijk ver
trok hij in 1955 met zijn jongste zoon
naar Nederland, doch had niet het ge
luk daar voet aan wal te zetten want
hij overleed a.b. van het m.s. "Johan
van Oldenbarnevelt". Het telegram dat
ik ontving luidde:
'moeten leedwezen mededelen
albertus gustaaf feleciën beekman
lapré 11 augustus aan boord johan
vanoldenbarnevelt overleden
stop"
Volgens de acte van overlijden vond hij
zijn zeemansgraf op twee en twintig
graden, één en dertig minuten Noor
derbreedte en zeven en dertig graden,
twaalf minuten Oosterlengte. Arm en
gebroken door de oorlog vond hij zijn
laatste rustplaats in de Rode Zee.
Niet lang na het overlijden van mijn
vader, ontmoette ik bij toeval het hoofd
van de immigratiedienst die mij vroeg
of ik de pensioenacte van mijn vader
intussen had ontvangen. Ik vertelde
hem wat er was gepasseerd en zijn
mond zakte open. Het was niet mijn
bedoeling geweest om hem te kwetsen,
doch mijn stem klonk verbitterd en ran
cuneus.
De nalatenschap
Als kind hadden wij vaak ademloos
geluisterd naar Pa's verhalen op het
wildspoor. Dat deed hij vaak voordat
wij naar bed gingen of als hij bezoek
van zijn vrienden kreeg. WIJ mochten
niet bij de "oudjes" zitten, zoals dat
toen gebruikelijk was, maar als het om
de jacht ging dan was dat anders. Er
werd dan afgeweken van de vaste re
gels en de strakke discipline die door
de ouders van toen werd aangehouden,
's Morgens was het vroeg opstaan en
naar school. Eén uur 's middags naar
huis en aan tafel. Daarna was het ver
plicht rusten tot vier uur, waarna het
huiswerk moest worden gemaakt.
Het werd meestal vijf uur in de middag
eer je wat in de tuin mocht spelen en
dat was dan maar van heel korte duur,
want met het vallen van de schemering
moest je weer "naar binnen". Acht uur
's avonds lag je dan meestal in je bed.
Pa nam dan plaats in zijn luierstoel,
stak een sigaar op en las de krant. Ik
ruik nu nog de lucht van de rook van
zijn sigaar.
In het begin van de jaren dertig was
er op Sumatra's Oostkust nog sprake
van een tijgerplaag en het gouverne
ment loofde premies uit voor diegenen
die "lastige" tijgers onschadelijk wis
ten te maken. Wij woonden toen in
Medan, als ik mij goed herinner, aan
de Skipweg. In elk geval was het er
gens aan de rand van de stad en
tegenover ons was een klappertuin die
grensde aan het gebied van Soengai-
Sikambing, richting Soengal en Bindjai
in het noorden.
Op een middag maakte mijn vader een
wandeling ergens in de buurt en kwam
bij een kamponghuisje, waar hij door
een desperate bewoner werd aange
sproken die hem verzocht, zijn ladang
en vee te verlossen van een brutale
koningstijger die reeds verscheidene
geiten had "geslagen". Het was zo erg
dat hij en z'n familie zodra de magrib
(schemer) viel, niet meer uit huis durf
den te gaan uit angst door de tijger te
worden aangevallen en gedood. Zij die
de ladangbewoners kennen, weten dat
het vee veel voor deze lieden betekent
en in vele opzichten hun welstand be
paalt.
Mijn vader luisterde aandachtig en ver
zocht de man om hem de plaats te
tonen waar de tijger de ladang betrad.
Deze ladang werd begrensd door een
lalangveld dat overging in glagah en
iets verderop in zwaar bos. Vlakbij een
sleuf in de lalang die op de ladang uit
kwam, zag mijn vader het visitekaartje
van de gestreepte. Afdrukken van gro
te klauwen waren duidelijk zichtbaar in
de mulle aarde. Niet ver hiervandaan
stond een eenzame boom en mijn vader
verzocht voor hem op plm. vier meter
hoogte een hoogzit te bouwen van
waaruit hij veilig op de tijger kon loe
ren. Verder verzocht hij de omgeving
met rust te laten teneinde de tijger niet
te verstoren, want de geringste wijzi
ging in die omgeving zou door de tij
ger kunnen worden opgemerkt. De
stammetjes voor de hoogzit werden
dan ook elders gekapt. Mijn vader zou
twee dagen later terugkomen en dan
postvatten.
Zoals afgesproken was hij er twee da
gen later en de man vertelde hem dat
de tijger intussen twee nachten lang
brullend om zijn huis had geslopen en
aan de stal had gerammeld. Hij zou
vanavond stellig terugkomen. Ofschoon
mijn vader weinig ervaring had met
koningstijgers, was hij uiterst bedreven
in de jacht en had een scherp oog,
zoals dat heet. Hij verzocht de man
om een geit in de buurt van de aanzit
als lokaas vast te binden en verder
doodstil te zijn en het huisje onder
geen beding te verlaten na het vallen
van de schemering.
Tegen vijf uur klom hij in de hoogzit
en begon aan zijn wake. Schuin onder
hem stond de geit aan een paal ge-
De magie der wildernis
Drie verhalen uit Nieuw-Guinea
door Anthony van Kampen, die
een fascinerend beeld van dit
gebied geven.
37,50 f 5,porto.
BOEKHANDEL MOESSON
bonden rustig te eten van het gras.
Als de tijger in de buurt was zou het
alarm slaan door uit angst luid te gaan
blaten.
Genietend van de namiddag zag mijn
vader in een hoge boom een drongo
zitten, een zwarte vogel met een ge
vorkte staart. Dit beestje heeft bijzon
der scherpe ogen en kan vanaf haar
hoge zitplaats een insect op zeker
honderd meter afstand zien vliegen.
Het schiet er dan met een vaart op
af en plukt het insect uit de lucht, waar
na het weer terugkeert naar haar uit
kijkpost. Ergens verderop in de ladang
klonk het stemmingsvolle geluid van
de balam en in het hoge bos op de
achtergrond koerden de poenai's. Wel
dra begonnen de cicaden als op com
mando aan hun laatste concert en
kondigden daarmee de schemering
aan. De tijd dat mens en dier op hun
hoede zijn.
De geit, die intussen was gaan liggen,
stond plotseling op en keek met ge
spitste oren naar een bepaalde plek
in de lalang. Het schudde hevig met
de kop en probeerde zich los te ruk
ken van het touw dat haar vasthield.
Na enige tijd ging zij echter weer lig
gen doch haar gedrag bleef min of
meer onrustig.
Intussen was mijn vader zeer op z'n
hoede en speurde intens de lalang-
rand af, doch er gebeurde verder niets.
Zou de geit onraad hebben geroken?
Zijn onderbewustzijn waarschuwde
hem voor een dreigend gevaarHet
is bekend dat een op aas uitzijnde
tijger heel alert is en de omgeving,
stilliggend, een hele poos verkent al
vorens op z'n doel af te gaan.
De duisternis viel spoedig en pa was
verder op z'n gehoor en het zesde
zintuig aangewezen dat hem een sein
moest geven als er onraad in de buurt
was. Natuurlijk was er ook de geit, die
zou moeten gaan blaten. De maan zou
pas tegen halfacht opkomen en tot
zolang was er alleen het licht van de
sterren. Zeven uur passeerde en nog
was er niets in de nabijheid dat duidde
op de aanwezigheid van de gestreepte.
Tegen halfacht hoorde mijn vader het
knappen van een brekend takje recht
voor hem in de glagah, terwijl de geit
plotseling onbedaarlijk begon te blaten
en te rukken aan het touw waaraan zij
vast zat. HIJ was er, de gestreepte,
doch wanneer zou hij toeslaan? Minu
ten verstreken zonder dat de toestand
zich wijzigde.
Gespannen wachtte mijn vader met zijn
drieling in de aanslag. Plotseling klonk
vaag geritsel in de lalang, alsof de
wind er doorheen woei, en pa knipte
de koplamp aan. In de schelle licht
bundel zag hij een paar felle, groen
geel gekleurde ogen op een afstand
van pakweg twintig pas van hem van
daan in de lalangrand. Voorzichtig
bracht hij de loop van zijn geweer
omhoog, keek over het vizier en haal
de diep adem alvorens de trekker over
(lees verder volgende pagina)
18