BIJ DE VOORPLAAT
Wonen in Nederlands-lndië
VAN BETERE TIJDEN NAAR EEN ANDERE TIJD
Een van die foto's die we onder de rubriek "Wie, wat, waar, wanneer zouden
kunnen zetten. Een van de tallozen zonder bijschrift, geen datum, geen plaats,
niets. Maar misschien juist daarom zo oneindig vol betekenis voor een ieder
die zo'n tafreeltje "live" heeft meegemaakt. Ons huis in Indië, al. En dan mag
iedereen er bij denken, schrijven wat 'ie wil, klopt altijd.
Het spijt ons voor u, ook deze
keer nog geen voorplaat met ar
tikel van Rogier. Hij is echter niet
ziek, heeft alleen nog vele zaken
te regelen omdat hij net ver-
huisd is" Redactie
Die oma die daar zit, ze lijkt precies
op mijn oma en ik heb foto's van mijn
moeder in precies zulke japonnen
als die de dames hier op deze foto
dragen. Daarom weet ik dat de foto
omstreeks 1905-1910 gemaakt moet
zijn. De huizen en de tuinen bleven
er zo uitzien tot vlak voor de oorlog.
Met alles wat er in Indië sneuvelde,
sneuvelden ook vele potten en er kwa
men geen nieuwe voor in de plaats,
tenminste niet met zo'n mooi hoog
voetstuk. Bakken van terrazzo, ter
razzo vloertegels in kleuren. De voor
tuinen werden kleiner, rotanstoelen
lager en breder, meubels lager en
ronder. Alles werd in huis lager, onze
levensstandaard hoger en "hollandser"
en op de scholen zaten veel meer
totok-kinderen.
Indische mensen gingen wel naar Hol
land maar kwamen altijd terug. Totoks
kwamen en bleven. En bleven. En ble
ven. Totdat de tijd kwam dat we alle
maal wegmoesten, Indische mensen,
Hollandse mensen door de jaren land,
volk en gewoonten verbonden voor al
tijd. In Nederland verspreid over hoek
jes en gaatjes, ieder z'n eigen plekje.
Voor- en achterdeur goed dicht. Geen
30 potten met voetstukken, maar wel
30 schemerlampjes voor de gezellig
heid. Alles werd anders, totaal anders.
En niemand in Holland weet er iets
van, heeft ooit geweten hoe anders we
daar leefden. O ja, ze zijn knap in het
raden en verzinnen. Als ze deze foto
zien zeggen ze: "Jullie hadden zeker
voor elke bloempot een slaaf om die
elke dag wit te laten schilderen?" Ze
weten niet dat we in Indië allemaal
Nederlands spraken en dat we op
school precies hetzelfde leerden als
op de scholen hier, alleen een beetje
meer. Dat Maatjes en Moeders hun
kinderen precies hetzelfde opvoedden
en Paatjes en Vaders even hard voor
de kost moesten werken, ook al koch
ten we daar de bloempotten en zij hier
schemerlampjes. Hoe kunnen ze dan
ook begrijpen dat er naast die een
dere leefwereld ook nog een andere
voor ons bestond die helemaal en
alleen was voor de mensen die in Indië
waren geboren en getogen.
Daarom moet je er eigenlijk maar
helemaal met niemand over praten
die niet zelf uit Indië komt. Schrijven
ook niet. Dat doen hier de "experts in
Indonesische zaken" wel. Dat zijn de
bekende schrijvers of journalisten die
een soort brevet van deskundigheid
hebben verdiend met een goedver-
kocht boek. Daar kan niemand tegen
op. In ieder geval moeten we niet
denken dat mensen uit Indië ooit se
rieus genomen zullen worden. Het is
misschien beter als we ons leven in
Indië maar stilletjes voor ons houden
en in onze herinnering de waarheid
koesteren. De waarheid over dat
mooie, gastvrije huis, over de potten
met rozen, over die mooie, lieve tantes,
over Oma en Pa, over de zorg-om-alles
die uit deze foto op de voorplaat
spreekt. Het is voorbij, we leven in
een andere tijd. Onder totaal andere
mensen.
Als U het niet meer zo goed weet,
praat dan vooral niet met interviewers
van kranten. Onderstaand "Wonen in
Nederlands-lndië" een gesprek dat
mevr. Z. had met een in Amsterdam
verschijnend blad, werd ons toege
zonden door een abonnee, die er zich
aan ergerde. "De onnozelheid waarmee
ons leven in Indië werd beschreven,
zou de interviewer het zelf geloofd
hebben?" vroeg hij zich af. O ja zeker,
waarom niet, hij wist er toch zelf niets
van. Een troost: vergeten is hij het
allang weer!
Mevrouw Z. woont al 59 jaar in Nederland.
Toen, negenenvijftig jaar geleden, was het
heel moeilijk om Hollands te leren. Het was
toen nog "Dag meprou, hoe haat het met U?"
Ze woonden in Medan, een stad aan de
oostkust van Sumatra. In Medan werd geen
Nederlands gesproken, men sprak er alleen
Indisch Engels. "Ik zat wel op een Holland
se school, want vader had een goede baan.
Hij was 'verificateur', zo noemden ze toen
de douane", zegt mevrouw. "Hij moest wei
eens vreemde klusjes doen, zoals krokodil
len tellen. De krokodillen waren in de rivier
in de binnenlanden. Urenlang lagen die
beesten stil. Maar als je te dicht in de buurt
kwam, was je een arm of een been kwijt,"
vertelt mevrouw. Of ze dat meent weet ik
niet, want terwijl ze dit zegt kijkt ze of je
wel ergere zaken kunnen overkomen.
Voor haar tijd in Medan woonde ze in Kro-
weh, een klein plaatsje niet ver van Padang,
aan de andere kant van Sumatra. "Je huis
werd bewaakt, door een soldaat, nee toch
niet, hij had alleen een uniform aan."
Mevrouw Z.: "Onze baboe sliep bij ons
bed. De baboe was een oudere Indone
sische dame die voor ons zorgde."
"De enige lagere school waar ik naar toe
kon gaan, was een christelijke. Daarom ken
ik alle psalmen.
Iedere dag als je thuiskwam om vier uur,
moest je je verschonen. Je jurk uit en je
hansopje aan. Vrouwen droegen sarong en
kebaja. Een kebaja is een bloesje van heel
dun katoen met kant.
En een sarong een doek die je zó omslaat
dat het net een rok lijkt.
Als je jarig was, kwam er een orkestje
spelen, en mocht iedereen komen. We dron
ken dan Indische stroop (een soort ranja)".
"Er was een meisje voor de was en een
jongen voor de tuin. Moeder kookte niet,
dat deed de baboe". Mevrouw Z. vindt wel
dat ze een verwend kind was.
Toen ze in Holland kwam, was dat wel een
teleustelling, derde klas reizen in de trein
en zelf boodschappen doen. "Mijn moeder
leerde pas in Holland eten koken. Steeds
hetzelfde kookte ze in het begin: witte rijst
met gedroogde vis. Dat eten de mensen
met weinig geld in Indonesië ook: ikan
kering heet dat. Aardappelen koken kon
mijn moeder toen nog niet. Die werden tot
pap of bleven te hard.".
"Ja, wij hadden het heel goed in Indië.
Maar niet iedereen had het goed. De mees
te mensen, ook de ouderen, leefden van
ikan kering, gedroogde vis met droge rijst.
De ouderen - grootvader en grootmoeder -
bleven bij hun familie tot ze doodgingen.
Nee, bejaardenoorden waren er niet.
AOW was er ook niet. Alleen mensen die
in het leger zijn geweest, die krijgen een
beetje geld.
En ambtenaren. Die krijgen het ineens.
Sommigen gaan daarvan een huisje kopen,
anderen geven een selamatan (een soort
feest is dat) van dat geld. En dan is het
ook bijna op. Bijna niemand krijgt geld van
de regering, daar heb je je kinderen voor.
Je kinderen zijn je AOW in Indië. Zo kende
ik een oude vrouw en die had geen rust.
Ze trok van de ene plaats naar de andere
en weer terug, van haar ene kind naar haar
andere kind". Mevrouw Z. zwijgt even. Ik
stel me een vriendelijk huisje voor en een
oude Indische dame. "Oude mensen in In
dië doen veel met jonge kinderen. Dat is
leuk. Maar door al die kinderen is het land
nu wel overbevolkt, en komt het wel eens
voor dat mensen te weinig te eten hebben".
Ze gaat verder: "Oude mensen hebben in
Indië meer te vertellen dan hier. Ze zijn
zo'n beetje de baas van de familie. Dat is
vaak wel leuk dan weggestopt te worden in
een bejaardentehuis. Maar gelukkig zijn de
bejaardenoorden in Nederland tegenwoor
dig ook anders."
2