Aan de evenaar ten westen
van de 141e meridiaan {lil)
door Louis Beekman Lapré
DE WILDE ZWIJNEN VAN KOSSO
Eigenlijk is dit verhaal bedoeld als een hommage aan twee vrienden uit het verre
verleden, namelijk aan Tas Mai en Andrias Kotadiny. Tas Mai is een man uit
Waris, een dorpje diep in het achterland van Hollandia en grenzend aan wat
thans Papua New Guinea heet; het oostelijk deel van het op één na grootste
eiland ter wereld. In al zijn primitiviteit is deze zoon der wildernis een fijn mens
en goudeerlijk. In 1952 kwam hij met zijn baas, die toen postcommandant der
algemene politie was te Waris, mee naar Hollandia en trouw als hij was, volgde
hij hem ook bij zijn overplaatsing naar Sorong. Helaas was Tas geen lang leven
beschoren en hij ging heen na een kortstondige, doch fatale ziekte. Véél te
jong nog.
Andrias Kotadiny behoorde tot een oudere generatie en werd daarom door ons
kortweg oom Din genoemd. Geboren op de Kei-eilanden, heeft hij nochtans het
grootste deel van zijn leven doorgebracht in het voormalig Nederlands-Nieuw-
Guinea, waar hij zijn carrière eindigde als Hoofdagent van Politie 1e klasse. Hij
maakte gedurende de oorlogsjaren deel uit van de intelligenceparty "OAKTREE"
onder leiding van wijlen Dr. J. V. de Bruijn, die toen controleur bij het Binnen
lands Bestuur was in het Wisselmerengebied. Zij verdienden hun sporen onder
de Nederlandse Driekleur zoals zovele - vergeten - anderen. Oom Din overleed
in de lente van 1974 eveneens aan de gevolgen van een fatale ziekte en vond
zijn laatste rustplaats ergens in Noord-Holland. Ver van zijn geliefde land.
Het zij zo.
Zowel de landgenoten van Tas en oom
Din, alsmede die duizenden anderen
met hen, behoren tot de categorie ont
heemden, die onze moeder aarde rijk
is. De papoea's werden ontheemden in
hun eigen land en gaan gebogen onder
het juk van een meedogenloze kolo
niale overheerser, terwijl andere ont
heemden eigenlijk nergens meer thuis
horen. Het zijn zwervers geworden en
zelfs de band met het verleden, de
eigen identiteit, tracht men hen nog te
ontnemen. Dit kan op rekening worden
geschreven van de machtsblokken in
de wereld van heden waar geopolitie
ke en economische belangen een over
heersende rol spelen. Mensen worden
dan pionnetjes die op het altaar van
die belangen worden geofferd. Zij moe
ten zich maar zien aan te passen, zeg
gen de hebzuchtigen. Ik trap een open
deur in, zet daarom een streep hier
onder en keer terug naar het inmiddels
verstilde verleden.
De verlaten kampong Kosso
Vanuit het detachement der Algemene
Politie te Kota-Baru vertrokken Wim
Schut, Tas Mai en ik voor een voet
tocht van enige uren naar de verlaten
kampong Kosso. Het lag in de bedoe
ling om er enige dagen te blijven dan
wel na het schieten van grof wild,
direct op te breken teneinde met vers
vlees thuis te komen.
De reis ging via Kota-Baru-Pantai langs
de kust over een zeer geaccidenteerd
pad naar de kampong Naafri aan de
Jautefa-baai. Van deze kampong uit
trokken wij het achterland in via een
steil pad, over een met alang-alang en
glagah begroeide heuvel en vervolg
den daarna onze weg door het oer
woud. Na zeker een uur heuvel op en
heuvel af te hebben gelopen, bereik
ten wij de verlaten kampong Kosso.
Eigenlijk leek het meer op een oude
ladang, want restanten van huizen
waren er amper nog te zien. Het woud
had alles teruggenomen en het gebied
herschapen in secundair bos. Het ver
haal wil, dat de bewoners van dit ge
wezen dorp gestorven waren door een
epidemie.
Aan de rand van de ladang, haast on
zichtbaar, stond een gubuk (eenvoudig
optrekje) met in de nabijheid wat
bamboestruiken. Daarachter stroomt
een helder riviertje. Dit kozen wij uit
als ons voorlopig verblijf en aangezien
het al laat in de middag was, besloten
wij de tijd tot de duisternis te besteden
aan de inrichting van ons kamp. De
volgende dag zouden wij dan op ver
kenning gaan.
Tijdens het sprokkelen van hout en het
kappen van oude bamboe, vloog er
een geringde slang uit een van de bam
boestokken en het nam subiet een
aanvalshouding aan. Voordat zij kwaad
kon, ging het mes erover. De gubuk
werd toen aan een grondige inspectie
onderworpen en ontdaan van mieren,
spinnen en andere insecten. Ook de
omgeving werd grondig schoonge
maakt.
Na een verkwikkend bad in het rivier
tje werd de pot op het vuur gezet en
kort daarop konden wij beginnen aan
ons eenvoudig, doch smakelijk, maal
tje. Vroeg naar bed was de boodschap
en de klamboe's werden gespannen,
teneinde de myriaden muskieten te
kunnen weren. Deze streek was nog
lang niet malariavrij.
De duisternis viel spoedig en na nog
een bak zwarte koffie, besloten we
onze slaapplaatsen op te zoeken. Het
was een vermoeiende dag geweest en
we hadden besloten om de volgende
dag vroeg op te staan.
Op verkenning en wat er verder
plaatsvond.
Al vroeg werden wij gewekt door het
vrolijk gekwetter en gekoer van de
vogels. Een nieuwe dag brak aan met
een stralend zonnetje, terwijl de bos
geuren zorgden voor het parfum der
wildernis. Wat is er volmaakter dan te
mogen vertoeven in een nog onbedor
ven omgeving? De natuur, zoals die
door de Schepper geschapen is en
die nog niet werd vervormd door prut
sende mensenhanden. Waar de rivieren
nog "merdeka" zijn en nog niet, van
wege de efficiëntie, in rechte sloten
zijn herschapen.
Wij zouden ieder een eigen richting
gaan op onze verkenningstocht en een
eenvoudige hoogzit bouwen op een
plek ergens in het bos, waarvan wij
mochten verwachten, dat die succes
kon opleveren.
Wim Schut en Tas Mai zouden het on
diepe riviertje achter ons bivak,
stroomopwaarts volgen en de oevers
op oversteekplaatsen controleren. In
de buurt van de meest verse galoer,
zou een hoogzit worden gebouwd. Dit
zou gebeuren op de linkeroever, omdat
de zwijnen vanaf de rechter afdaalden,
zoals uit de sporen bleek. Posteren
aan een stroompje heeft het voordeel
dat men het wild kan horen als het aan
zijn oversteek bezig is. Men is immers
bij duisternis, in de dichte rimboe, uit
sluitend op z'n gehoor aangewezen. Je
kan letterlijk geen hand voor ogen zien,
als de nacht eenmaal gevallen is en
miljoenen muskieten om je hoofd
zweven.
Ik zou een pad dwars door de ladang
volgen en dan het oerwoud in, richting
kampong Koja. Alvorens echter deze
nog op behoorlijke afstand gelegen
kampong te bereiken, zou het pad lei
den door een sagomoeras dat be
grensd wordt door een ruig heuvel
landschap, begroeid met enorme woud
reuzen. Dit sagomoeras was mijn doel
en aan de rand daarvan hoopte ik de,
van het heuvellandschap naar het moe
ras overstekende, zwijnen te verschal
ken. Tas zou later op de dag eveneens
dit terrein gaan verkennen en een plek
uitzoeken voor de komende nacht. Na
dat wij onze posities hadden uitge
zocht, zouden wij eerst terugkeren naar
ons bivak voor een rustperiode en ons
middagmaal. Tegen een uur of vier in
de middag zouden wij dan terugkomen
en postvatten. Het zou dan nog licht
genoeg zijn om de omgeving, voordat
de duisternis viel, goed in ons op te
nemen.
Op de afgesproken tijd vertrokken wij
na vooraf onze uitrusting te hebben
14