J2 <51 cC? Sentani-Meer Afd. Hollandia Cycloop gebergte (Dafonsoro) Grime plainr- Naar de Nimboran (Genjem) Koejaboe Batu-Putih Deriaoe plain Sentani Netar Pujoh- Siraporc berongko rowai Donda' Sekolie plain Telaga- Mati "7^ Hollandia Djafoeri-rivier gecontroleerd. Na circa een half uur bereikte ik mijn doel en klom op mijn, tijdens de verkenning gemaakte, hoog- zit. Hij bestond uit twee in een ge vorkte stam vastgebonden stokken om op te zitten, terwijl een tak als voet steun diende. Goed en wel gezeten op mijn circa twee meter hoge zitplaats van waaruit ik een prachtig overzicht had, wachtte ik de komende gebeurtenissen af. Te gen half vijf klonk op korte afstand van mij vandaan de roep van de ajam ma- leo, terwijl de koemkoems in het hoge woud hun droefgeestig deuntje lieten horen. Eén uur verder begonnen de cicaden met hun snerpend koor, ten teken dat de dag ten einde liep. De magrib viel in en werd gevolgd door wolken muskieten en het gekwaak van de kikkers. Nog steeds had zich geen grof wild gepresenteerd. Inmiddels was het volkomen duister en je kon geen hand meer voor ogen zien. Even na zevenen hoorde ik ge snuif op de zwaar beboste heuvelrug, dicht bij het pad. Het gesnuif ging spoedig over in onheilspellend gegrom. Het was duidelijk, dat het zwijn de lucht had gekregen van mijn aanwezig heid en hij trok zich langzaam, doch voor mij onzichtbaar, terug in de dicht heid van de wildernis. Al die tijd had ik mijn cal. 12 Ithaca gericht gehouden op de plek waar ik hem vermoedde en thans liet ik het geweer teleurgesteld zakken. De wind bleek gedraaid te zijn zoals ik kon constateren aan de rook van de sigaret die ik intussen had aan gestoken. Verkeken kans en verder posteren had geen zin meer. Nog even het shagje oproken en dan maar op het bivak aan, dacht ik. Wat was dat? Het leek of ik in de verte een schot hoorde vallen! Spoedig klom ik uit de boom en sloop behoedzaam over het modderige pad naar het bivak toe. Met de lamp bescheen ik het pad en de omgeving. Geen overbodige hande ling, want het kwam maar al te vaak voor dat in de nachtelijke uren de adders (oelar bisa) zich op de nog warme grond van de bospaden koes teren. Een beet van dit serpent kan dodelijk zijn. Voorzichtig voortgaande, bereikte ik tenslotte veilig ons bivak. Wim Schut en Tas Mai waren er reeds en buiten lag een prachtig, jong, wild zwijn. Nadat Wim, aldus vertelde hij, de hoogzit had betrokken, hield hij de om geving scherp in de gaten totdat de duisternis viel en hij zich verder moest verlaten op z'n gehoor. Iets na half acht hoorde hij een plons in het rivier tje. Vlug de flashlight aangeknipt en over de loop van zijn jungle karabijn gekeken. In het felle licht zag hij op een afstand van ongeveer vijftien me ter van hem vandaan een zwijn dat, gevangen in de lichtbundel, doodstil stond. Langzaam de trekker overge haald, waarna een scherpe knal volg de. Het schot kwam iets te hoog af doch was niettemin dodelijk en het zwijn lag stuiptrekkend in het water, waarin het bloed zich oploste en een rood lint vormde. Onze reis was niet tevergeefs geweest en wij zouden, zo als afgesproken, in de ochtend op breken en naar huis gaan. Tas Mai zou het echter in de nacht nog eens proberen. Hij had, naar zijn zeggen, een goede plaats op het oog. Waar, dat vertelde hij niet, want dat zou de kwade geesten verzoeken zijn. Een nachtelijk avontuur Tegen middernacht vertrok hij gewa pend met een cal. 12 gladloop en kwam na een behoedzame mars bij het sagomoeras, waar ik eerder op de avond gezeten had, aan. Van een be paald punt uit zou hij dit moeras in trekken en verder gaan tot een open- gekapt gedeelte, waar de bevolking bezig was geweest met het kloppen van sago. De plek was al enige tijd niet meer door mensen bezocht ge weest en een zure lucht bezwangerde de omgeving. Midden op de open plek lag een aangesproken sagostam. Het merg was er nagenoeg uitgeklopt en de stam was dus hol. Aangelokt door de zure lucht, kwamen de wilde zwij nen op de restanten af. De modder in dit met sagoduri begroeide moeras was zowat kniediep! Voorwaar, geen eenvoudige zaak om je in zulk terrein, en zeker niet in de nachtelijke uren, geruisloos voort te bewegen. Voorzichtig liep Tas het moeras in Been hoog optillen, voet met de tenen naar beneden gericht in de modder steken, om geen zuigend geluid te ver oorzaken en het andere er weer uit trekken. Telkens even stilstaan om te luisteren en het voorliggend terrein te taxeren. Eindelijk hoorde hij een hem bekend geluid uit de richting van de open plek; het was het vaag ge schreeuw van een wild zwijn dat dui delijker werd naarmate hij dichterbij kwam. Door de sagopalm heen zag hij de prachtig door de maan beschenen, open plek voor zich liggen. In het zil veren licht zag hij ook de massieve kop van een wild zwijn smakkend uit de stam verschijnen en er, voor een nieuwe hap, weer in verdwijnen. Hij stond in de stam te vreten! Voorzich tig bracht Tas de loop omhoog en tegelijkertijd de lamp. Het schot moest dodelijk zijn, was de boodschap, want een attack van het zwijn in dit met sagoduri-palmen bezette moeras, kon fataal aflopen. Vluchten in een met lange doornen bezette boom, was praktisch niet te doen. Met het ge weer in de aanslag wachtte Tas totdat de kop weer boven de rand van de holle stam zou verschijnen. Lamp aan, ja nu! Het schot daverde in de stille nacht en hij voelde de krachtige terug stoot die de lading veroorzaakte, in zijn stevige schouders. Met een ijzing wekkende schreeuw sprong het zwijn uit de stam, waarna hevig gespartel volgde. Tas had subiet de lamp uitge daan en wachtte met het geweer in de aanslag het verloop der gebeurtenissen af. Om hem heen klonk het geluid van zich uit de voeten makend wild en daarna viel er een diepe stilte. Die is er geweest, dacht Tas. Nog even wachten, daarna de lamp aanknippen en dan voorzichtig voorwaarts. Hij kwam al spoedig bij de stam waarin het zwijn bezig was geweest. Veel bloed in die omgeving vertelde hem dat hij een treffer had geboekt, maar waar was het zwijn gebleven? Voor zichtig en op een aanval voorbereid, volgde hij het bloedspoor, totdat hij op het pad aan de bosrand uitkwam. Vanaf dit punt vond hij geen bloed meer, doch wel tientallen verse en minder verse sporen. Hoe hij verder ook speurde, het had geen zin. Teleur gesteld begaf hij zich tenslotte naar het bivak en ging ter ruste. De volgen de dag vertelde hij ons van zijn nach telijke avontuur, doch aangezien wij nog een hele reis voor de boeg had den, besloten wij op te breken teneinde tijdig thuis te kunnen komen. Zoeken zou in de dichte rimboe teveel tijd in beslag nemen en wij liepen dan tevens het risico dat het vlees van het eerste zwijn zou bederven. Het speet ons zeer, doch er was nu eenmaal (lees verder volgende pagina) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 15