TJISAROEA CB)
Toen wachten en toenU gelooft
De voorplaat van Moesson van 15 september 1981 voert mij in gedachten terug
naar de jaren 1906-1912, waarin mijn familie, te Batavia woonachtig, de grote
en de kerstvakantie steeds in Pasèkon doorbracht. Daar hadden mijn ouders
een villa laten bouwen, die mijn moeder naar de voorletters der namen van haar
vijf zoons, D, J, S, P en H, "Villa Déjé-èspéha" had genoemd. Vergeefs hebben
grote taalgeleerden getracht de betekenis van deze grieks aandoende naam te
ontraadselen. De villa is later verkocht en heette toen "Pension de Wilde".
Van het station Koningsplein vertrok
de trein (N.I.S.) om zeven uur 's mor
gens (via Meester, Dèpok (dodol),
Soekaboemi en de tunnel bij Lampe-
gan (goelali koelan) naar Tjiandjoer
(459 meter), waar hij om één uur aan
kwam. Daar wachtten ons 4 kahar
ballon, elk bespannen met drie berg-
paardjes, die met veel geschreeuw en
zweepgeknal ons met enige tantes,
vrienden en vriendinnen via de post
halte Tjoegenang (waar je met je voe
ten in de warmte en je hoofd in de
berglucht stond), de dorpen Malèbèr
Patjèt (1110 meter) naar Pasèkon
(3600 voet) trokken. Daar lag op een
heuvel onze villa te blikkeren in het
zonlicht met op de achtergrond de
Gedé en de Panggeranggo.
Verderop lagen Tjipanas (buitenverblijf
van de Gouverneur Generaal) en Sin-
danglaja met zijn "Grand Hotel", later
overgenomen door de Koninklijke Pak
ketvaart Maatschappij, als herstellings
oord, zulks op instigatie van mijn va
der, die bij die maatschappij werkzaam
was. Nog iets verder, richting Buiten
zorg, lag het Europese kerkhof met
het opschrift "Memento Mori", de pa
sar Tjimatjan en de Poentjak, de water
scheiding op de Megamendoeng (1480
meter).
Aan de voet van het Grand Hotel Sin-
danglaja lag links van de weg het
prachtige meer Tjisaroea, ontstaan toen
het dal van een bergriviertje vol liep
door de aanleg van de grote postweg
(Daendels), die als een dam loodrecht
op de stroomrichting was aangelegd.
In de dijk van die weg had men een
uitlaat voor het stijgende water ge
maakt, een fikse brede duiker, waarin
een mooie sloep van het hotel lag,
beschut tegen regen en zon. Jaren en
TJISAROEA II
De schitterende voorplaat van onze
Moesson van 15 september en het
meesterlijke stukje proza daarbij heb
ben mijn gedachten teruggevoerd naar
een gebeurtenis, lang geleden.
Het is heerlijk wanneer het gordijn
tussen heden en verleden weer even
voor je wordt opgelicht. Je kijkt weer
terug, je leeft weer opnieuw en
je mag vertellen.
Het meer van Tjisaroea was het doel
van een tocht in het jaar 1938 of daar-
omstreeks, maar dat doet er nu niet
toe. Ik was zo'n jaar of negen oud toen
ik éindelijk eens mee mocht met mijn
vader en een stel van zijn verstokte
vis-vrienden. Wat had ik lang moeten
jaren later (1924?) werd tijdens zware
regenval de duiker zo onderspoeld,
dat de weg daar bezweek en over de
gehele breedte van het dal ongeveer
100 meter werd weggespoeld en dat
had tot gevolg, dat het meer met don
derend geweld leegliep. Tjisaroea was
20 tot 40 meter diep, een kilometer
lang en 200 meter breed. Men kan zich
indenken wat een ramp dit geweest
moet zijn voor de sawah bezitters aan
de noordkant van de weg, die later
omgelegd werd om het oude meer
bekken heen.
In onze tijd bezaten wij een groot, van
bamboe betoeng gemaakt vlot met
kookgelegenheid en wij brachten bijna
elke dag op het meer door, badend,
roeiend, en zwemmend. Prettige uren
met veel bandrèk, als wij het te koud
kregen. Met vele lempers werd de
honger gestild.
Maar er was nog veel meer te beleven;
uitstapjes per tandoe (voor de vrou
wen) en te paard naar Tjibodas (wat
een prachtige plantentuin had men
daar aangelegd), naar Tjibeureum met
zijn drie watervallen en last but not
least de Poentjak met zijn droommeer
Telaga Warna.
Aan de overkant van het paleisje van
de G.G. liep een weg naar de door
ons zo gedoopte "ontbijtberg", waar
op voor deze autoriteit een koepel was
gebouwd, van waaruit men een prach
tig vergezicht had op een deel van de
Preanger.
Wat een herinneringen zijn door uw ar
tikel omgewoeld. Heerlijk, maar ook
vol nostalgie, heimwee, met het accent
op "wee", omdat al dat moois ver
leden tijd is, hoewel het denken daar
aan toch nog steeds het hart verwarmt.
J.J. C. H.VAN WAARDENBURG
zeuren om deze gunst te verwerven,
maar die dag was het dan zover en
met mijn eigen hengeltje krampachtig
in m'n handen geklemd reed ik met
de grote mensen mee.
Onderweg bekeek ik vol ontzag hun
kleding, hun uitrusting, hun gezichten
en in stilte bad ik dat ik toch tenminste
één vis mocht vangen, gewoon, om in
de gratie te blijven voor wie weet een
tweede keer! Zou het aas - geheim
recept, maar ontjom zat er ook in
herinner ik me nog - mij misschien
helpen? Afwachten maar
Bij het meer aangekomen stapte het
hele stel op het bamboe vlot dat al
klaar lag op het glinsterende water
en al het visgerei, plus oleh-oleh na
tuurlijk, ging mee. Een sterke hand
hielp ook mij aan boord en toen klonk
pappie's vriendelijke, maar toch ook
dringende stem: "Nu rustig, ja meis?
Niét heen en weer lopen, niet wiebelen
en vooral niet praten, anders jaag je
de vissen weg!" Ik hield me dus blad
stil en bleef voorlopig maar zitten ook,
want heus, zo'n wiebelend vlot zonder
railing of wat ook is eng, hoor, vooral
als je niet kunt zwemmen.
De mannen kozen hun plekjes langs
de randen van het vlot en toen we ver
genoeg het meer op waren, wierpen
zij hun hengels uit en brak de bekende
vissers-stilte aan. Ik voelde me een
beetje eenzaam, niemand lette meer
op mij, ik telde niet eens meer mee,
maar juist toén kwam de prachtige
omgeving op mij af als een onuitwis
baar schilderij van water, groen, zon,
schaduwen enverbondenheid.
Machtig mooi was het, ik kan het niet
vergeten. Getjetter van vogels aan de
kant, gemompel van de vis-vrienden
en zo van links en rechts de tjomp-
geluid en als er weer opnieuw een
hengel werd uitgeworpen nadat de ge
vangen vis was afgehaakt en "ergens"
bewaard(had ik toén maar opge
let!)
Maar wat deed IK dan toch al die tijd,
behalve staren naar de oevers en ge
nieten van de sprookjesdag? Ik moest
mijn vis toch nog vangen? Ajo, aan de
slag! Maar waar? Aan de rand van het
vlot staan of zitten durfde ik niet, dus
dèn maar bij dat vierkante gat, midden
in het vlot, waar ik eigenlijk niets van
begreep, maar waaruit evengoed een
stukje Tjisaroeameer glom en waar
volop plaats voor mij was. Na itoe
Veilig zittend aan de rand van dat gat
liet ik dus mijn lijntje zakken met aan
de haak een brokje geheim-recept-met-
ontjom, spannend loh.
het nietbéétIk kreeg het prompt
op m'n zenuwen, mocht niet praten en
nog minder om hulp roepen, dus ik
trok óp en jawel hoor, daar haalde ik
een dikke vis boven water die mij be
schuldigend aankeek.
Kassian dat beest, al twéé maal ge
vangen en nóg niet bereid tot pindang
of ikan tjoeka, want wat bleek? Ik had
gevist in het grote, maar niet zichtbare
leefnet van de vissers, dat al lang
tevoren in het voor mij onbegrijpelijke
gat was opgehangen! O, o, waarom
heb ik toen, ruim 43 jaar geleden, toch
in hemelsnaam niet beter opgelet. Dat
komt ervan als je teveel om je heen
kijkt en niet bij de zaken blijft.
En toen? Einde van dit jeugdverhaal.
De hilariteit onder de vissers was
groot, ze lachten zich trénen, maar ikke
voelde me diep vernederd en werd pas
weer een beetje rustig toen pappie
mij (nog steeds onderdrukt lachend)
een slok aanbood uit een jonge klap
per, vers geplukt uit een van de vele
klapperbomen rond het meer van
Tjisaroea
Dèg jeugd, dag paradijs, dag Pap I
HvB-E.
19