Linkerfoto: Het "Kantor Palès" aan het voormalige Waterlooplein in Batavia, waarvan de bouw in 1809 onder Daendels was begonnen
en dat pas tijdens het bewind van du Bus de Gisignies werd voltooid. Als echt paleis, woning van de G.G.'s heeft het nooit gediend,
wel werden er de verschillende gouvernementskantoren in ondergebracht. Het hoofdgebouw had twee verdiepingen, hetgeen destijds
in Batavia nog een zeldzaamheid was. Het middengedeelte werd o.a. ingericht tot vergaderzaal voor de Raad van Indië, die hier op
28 januari 1828 zijn eerste bijeenkomst hield. In deze zaal werden de portretten van de G.G.'s opgehangen, die toen uit de Sociëteit
"De Harmonie" naar het nieuwe paleis aan het Waterlooplein werden overgebracht. Ook de audiëntiezaal en het kabinet van de G.G.
waren in het middengedeelte gelegen. Voorts waren in het gebouw de Directie van Financiën, het Hoog Gerechtshof (later naar elders
verplaatst), de Algemene Rekenkamer, de Landsdrukkerij en andere overheidsinstellingen, die later voor een deel een andere huisvesting
kregen. Intussen was nog steeds niet voorzien in een ambtswoning voor de G.G., zodat G.G. van der Capellen zich bij zijn komst in
1816 nog had moeten behelpen met een gehuurde woning. Pas in 1879 was het paleis Rijswijk-Koningsplein (rechterfoto), waarvan de
frontzijde naar het Koningsplein was gekeerd gereed.
In dit paleis kregen ook de landvoogdsportretten een nieuwe behuizing. Na de souvereiniteitsoverdracht werden de schilderijen naar
Nederland verscheept, waar men tot nu toe niets beters met deze, ook in historisch opzicht onvergelijkelijke, collectie wist te doen
dan opbergen in de kelder van het Rijksmuseum in Amsterdam. Overigens is deze benepen handelwijze symbolisch voor de manier,
waarop in Nederland met de hele "koloniale" geschiedenis wordt omgesprongen - in tegenstelling tot andere Europese landen, waar
men reeds lange tijd in staat is tot een waardigere en meer reëele beoefening van de historie van de relatie met de vroegere ge
bieden overzee. CH. M.
De plechtige overdracht van nieuw
gebouw en oude schilderijen werd
vastgesteld op 18 januari 1815 en zou
bekroond worden met een groots feest.
Het was juist de verjaardag van H.M.
de Koningin van Engeland. Een uitvoe
rig verslag dezer festiviteit verscheen
in "The Java Government Gazette",
waaraan dr. F. R. J. Vermeulen, de
Landsarchivaris e.e.a. ontleende voor
zijn feestgeschrift "De jonge jaren van
de Harmonie" (Batavia 1940). Helaas
kon de luitenant-gouverneur niet aan
het feest deelnemen, daar ziekte hem
aan het ziekbed kluisterde. Hij liet zich
waardig vervangen door de militaire
Commandant Sir Miles Nightingall.
Verder waren natuurlijk uitgenodigd
"His Majesty's and the Honorable
Company's Civil, Military and Naval
Servants", dus de burgerlijke, militaire
en maritieme dienaren van Z.M. en
van de (Engelse) O.l. Compagnie. Ook
vele leden der Sociëteit, pas naar
Rijswijk verhuisd, waren tegenwoordig.
Kort voor 8 uur verscheen de militai
re Commandant, die met zijn gade,
Mrs. Nightingall de gelukwensen in
ontvangst nam. Na de receptie, begon
om 9 uur het bal, waarvan het eerste
deel te middernacht eindigde. Daarop
wachtte de gasten in de "supper-
rooms" een rijk souper, waar vele
"loyal and patriotic toasts" werden uit
gebracht. Na het maal werd het dan
sen hervat en tot in de vroege morgen
voortgezet. Maar zelfs bij de opgang
der zon konden sommige heren niet
nalaten nog dronken wijn (claret) uit
te brengen op de gezondheid der ge
liefde Koningin.
Aldus het begin der Sociëteit de Har
monie op de hoek van Rijswijk en
Rijswijkstraat.
Zo is de toestand gebleven tot de
terugkeer van het Nederlandse Gou
vernement. Zij vonden dus de portret
ten onzer Gouverneurs-Generaal mèt
dat van Lord Minto broederlijk vere
nigd in de Sociëteit de Harmonie, en
ze lieten het ook maar zo.
De Engelsen trokken weg en namen
het kleine, eerste portret van Lord
Minto mee, dat immers in "Gaande
rijenburg" was achtergebleven. Het
zou ten slotte aan Raffles geschonken
zijn.
Het portret van Lord Minto, dat thans
in de National Portrait Gallery in Lon
den prijkt is van een zekere J. Atkin
son en bezit wel kwaliteiten, doch kan
het niet halen bij dat van Chinnery.
Daar het Nederlandse Gouvernement
voorlopig geen plaats had, bleven alle
schilderijen in de Harmonie hun plek
behouden. Dit veranderde pas twaalf
jaar later, in 1828, toen eindelijk - het
door Daendels gestichte "Kantor Pa
lès", zoals de Bataviase volksmond
het noemt, het Gouvernements Paleis,
eindelijk voltooid raakte. Toen werd
ook de Waterloozuil opgericht en
kreeg het "Paradeplein" de naam van
Waterlooplein. In de grote zaal daar
werden nu de Nederlandse Gouver
neurs-Generaal opgehangen en ver
moedelijk ook het portret van Lord
Minto.
Toen het paleis te Rijswijk eindelijk
zijn representatieve ruimten kreeg
1870) verhuisden alle schilderijen weer
van het Witte Huis naar het paleis
van de Gouverneur-Generaal.
Daar bleven ze rustig hangen tot 1942.
De meesten doorstonden de Jappen-
tijd, ook het portret van de Britse
Onderkoning, al hadden ze nu wel een
extra restauratie nodig.
Soekarno was er niet van gediend.
De hele collectie was voor hem een
bittere herinnering aan de "djaman
kolonial" en hij zette alle doeken
gaarne op de mailboot naar Holland.
Hij had plaats nodig voor zijn eigen
collectie, een grote en wonderlijke
verzameling, met zelfs een Leonardo
da Vinei, d.w.z. een kopie van de Mo-
na Lisa. De Russen drukten een vier
talige catalogus voor hem in vier
zware delen
De uit Indië verbannen schilderijen
kwamen in Amsterdam in het depot
van het Rijksmuseum terecht. Toen de
koloniaal-historische afdeling van het
Rijksmuseum werd ingericht, werden
enkele portretten uitverkoren om be
paalde tijdvakken waardig te vertegen
woordigen. Tot die uitverkorenen be
hoorde Lord Minto niet, evenmin als
zijn tijdgenoten Daendels en van der
Capellen. Ook Van Heutsz de bouwer
van het Ned.-Indische imperium bleef
onder de grond.
Wie dus het knappe portret van Lord
Minto door Chinnery wil zien, dale
in de onderaardse ruimten van ons
Rijksmuseum af.
Wellicht zal U daar ook de schim van
de Lord verschijnen, morrend over de
geringe eerbied, aan zijn conterfeitsel
bewezen. Doch deze geest zij getroost,
hij is de enige niet wie te weinig eer
bewezen werd. In mijn jeugd hing er in
het oude Museum voor Oudheden te
Rotterdam (onder het oude Boymans)
een groot schilderij, voorstellende
8