Aan de evenaar
ten westen van
de 141e meridiaan
(IV)
door LOUIS BECKMAN LAPRÉ
Je vraagt je soms af hoe een naam geboren wordt en dan een eigen leven gaat
leiden, zoals dat o.a. met Gunung Babi het geval is. Dit terrein valt onder de
invloedsfeer van de kampong Pujoh-Besar, die op een rood gekleurd eilandje
in het Sentani-meer is gelegen, gelijk een juweeltje op een blauwsatijnen doek.
Het zou zijn naam te danken hebben aan de "ontelbare" wilde zwijnen, die er
in dat gebied hun domicilie zouden hebben. Een ietwat overdreven verhaal
vinden wij, die dat gebied op ons duimpje kenden, doch zo'n mening is na
tuurlijk maar heel betrekkelijk, want sommigen die niet tot tien kunnen tellen
vinden een aantal van bijvoorbeeld vijf of zes al veel, terwijl weer anderen
denken aan enige tientallen als ze het over "veel" hebben. Niettemin, de be
volking van Pujoh-Besar vond dat dit gebied de naam "Gunung-Babi" verdiend
had. Tenslotte maakten zij in hun gebied de zaken uit en was de mening van
buitenstaanders voor hen verder onbelangrijk.
GUNUNG BABI
In de derde week van juni 1957 ver
trokken wij voor een weekend met een
heel gezelschap vanuit Joka aan het
Sentani-meer, om in het gebied van
Gunung Babi te gaan jagen. De leden
van de groep waren Janssen, Velberg,
Portier, Ketting, Maispetella, de ge
broeders Beumer en ik. Het was prach
tig weer en ons bootje kliefde, aange
dreven door een 35 pk. buitenboord
motor, rustig door het saffierblauwe
water. Er woei een stevige westelijke
bries, de angin barat zoals wij dat
daar noemden, die witte schuimkoppen
op de golven veroorzaakte. Door de
kajuit werden wij beschermd tegen op
spattend boegwater.
Na enige tijd passeerden wij de kam
pongs Ajapo en Assei en hielden de
koers verder pal zuid. Recht tegen
over ons, op nog ongeveer een half
uur varen, lag ons doel dat zich ken
merkte door een vrij hoge, kegelvor
mige heuveltop.
Al spoedig meerden wij af en veran
kerden ons bootje aan voor- en ach
tersteven, waarna de motor van zijn
plaats werd gelicht en in de bush
verstopt. Je kon immers niet weten!
Toen alle maatregelen met betrekking
tot ons vaartuig waren getroffen, ver
trokken wij gepakt en gezakt met onze
kampbenodigdheden en geweren naar
onze bestemming. Het modderige pad,
dat wij volgden liep zo'n halve kilo
meter langs een sagomoeras en boog
op een gegeven moment naar rechts
af, het moeras in.
Ter voorkoming dat men tot de knieën
in de modder wegzakte, werden er door
de bevolking in de lengte gekloofde
stammetjes van de nibungpalm op de
modder gelegd en met lianen aan el
kaar verbonden. Deze "brug" had een
goed draagvermogen, mits hij niet al
te zwaar werd belast. Na dit moeras
sige gedeelte, vervolgde het pad zijn
weg door een matoa-woud en eindigde
tenslotte na enige kilometers in een
pinangbos. De pinang is een palmsoort,
die de betelnoot levert en die een
belangrijk ingrediënt is bij de sirih.
Enkele honderden meters vóór dit pi
nangbos, staat een gubuk (eenvoudig
optrekje dat gemaakt is van stamme
tjes, gaba-gaba en palmbladeren) die
onderdak biedt aan mensen die in het
bos overnachten, zoals dat toen ook
met ons het geval was.
Uit ervaring wisten wij dat gubuks, in
dien ze voor langere tijd onbewoond
werden gelaten, een ideale schuil
plaats boden aan allerlei soorten on
gedierte. Slangen, spinnen, wespen,
duizendpoten, mieren en wat dies meer
zij, vinden er een gastvrij onderkomen,
totdat de mens hun rust verstoort. Het
zijn dan net "krakers" die door de ME
met geweld buiten de deur worden
gezet. In ons geval was het middel tot
ontruiming een hoop rotte bladeren die
wij in de gubuk in brand staken, waar
na de hevige rookontwikkeling ervoor
zorgde dat de tijdelijke occupanten
hals over kop het onderkomen verlie
ten. Buiten werden ze door ons met
stokken opgewacht en, populair ge
zegd, vakkundig een kopje kleiner ge
maakt. Bij de ontruiming kroop er van
uit de nok ook een slang naar beneden
die door ons eveneens snel onschade
lijk werd gemaakt. Na deze fase werd
de omgeving grondig ontdaan van rot
te bladeren en takjes, waarna we ein
delijk onze vermoeide lichamen wat
rust konden gunnen en de verdere plan
nen voor de avond konden bespreken.
Ketting voelde zich echter niet op z'n
gemak vanwege het treffen met de
slang. Je liep altijd de kans, zei hij,
dat er een tweede in de buurt was die
vroeg of laat zou komen opdagen om
naar zijn partner te zoeken. Wij, die
op de hoogte waren van het leven in
de wildernis, wisten dat er een vorm
van waarheid school in dit verhaal,
doch wilden Ketting niet verontrusten
en susten hem door te zeggen dat het
maar een sprookje was. In ons hart
deelden wij echter zijn ongerustheid,
want stel dat het serpent ons tijdens
onze slaap zou verrassen?
Nadat wij het bivak voor de komende
nacht hadden gereedgemaakt, beslo
ten wij om ieder afzonderlijk het ter
rein in te trekken en ergens post te
vatten.
Pech hebben
Nadat wij de gubuk hadden verlaten,
volgden Beumer en ik het pad dat in
de richting van het pinangbos liep.
Links van ons lag een strook secundair
bos, terwijl rechts van ons het terrein
uit met alang-alang begroeide heuvels
bestond en in de richting ging van
gunung-babi. Langzaam liepen wij ver
der tot wij op de kam van een lage
heuvel kwamen, die uitzicht bood op
een dicht begroeide vallei. Plotseling
sprong er een roedel herten op, die
Gunung Babi
10