Aan de evenaar ten westen van de 141e meridiaan (slot) MÊmnw:m Het laatste bivak rf Li n il* mmsm y t Het jaar 1962 kenmerkte zich door toegespitste vijandelijkheden van Indonesië jegens de Nederlandse aanwezigheid in West Papoea. Landingen van Indone sische para's waren aan de orde van de dag en uit buitgemaakte documenten bleek, dat o.a. Hollandia hun aanstaande doelwit was. Er zouden reeds comman do's middels onderzeeërs te Depapré, aan de Tanah-Merah-baai, aan land zjjn gezet. Deze infiltranten vonden onderdak bij een pro-Soekarno gezinde papoea, ergens bij Sabron, tussen Depapré en Sentani. Desondanks besloten wij om op zaterdag de 21 juli, een laatste jachttrip naar Dondai te organiseren. Leden van het gezelschap waren Schultz, Jellese, Janssen, Portier, Schreuders jr., Nukuboi, enige gidsen en ik. Zoals gebruikelijk vertrokken wij van uit de kampong Netar per prauw met aanhangmotor. Toen wij de kampong Dondai naderden, namen wij zenuw achtige bedrijvigheid waar. Mensen liepen druk heen en weer en gesticu leerden heftig. Eenmaal aan land gekomen, deed de bevolking ons een onsamenhangend verhaal van vreemde militairen, die kort voor onze aankomst via hun kam pong het achterland waren ingetrok ken. Of wij misschien wisten of het Nederlandse militairen betrof? Nu, wij wisten haast met stellige zekerheid dat dat niet het geval was en hadden, ge zien de berichten van de laatste tijd, sterke vermoedens dat het Indone sische commando's waren, die van hun hoofdkwartier de opdracht hadden om onder de plaatselijke bevolking gue- rillagroepen te vormen, die zouden moeten ageren tegen het Nederlandse gezag. Deze commando's, zo filosofeerden wij, waren afkomstig uit Sabron en staken per prauw het Sentani-meer over, met de hulp van pro-Soekarno gezinde pa- poea's. Aangezien we niet van plan waren om meteen rechtsomkeert te maken, vulden we vast de magazijnen van onze vuurwapens. Je kon tenslotte niet weten. Een korte verkenning op de ridge, achter de kampong, resulteerde in de vondst van een pijl, die op de grond met witte steentjes was gevormd en die zuidwaarts wees. Onnodig proble men zoeken zou onwijs zijn, doch wij hadden niet voor niets een grote reis gemaakt en besloten te blijven. Vanaf de ridge volgden wij toen het rech- terpad en sloegen ergens in het bos ons bivak op. Die avond hebben wij in volslagen duis ternis en op alles voorbereid, doorge bracht. Uiteraard werden de nodige veiligheidsmaatregelen getroffen. Wij werden echter door niets gestoord die nacht en de volgende ochtend vroeg gingen we, in plaats van naar het alang-alangveld zoals wij aanvankelijk van plan waren, naar een dicht regen woud dat gedeeltelijk onder water lag. Het was een moerassig gebied. Het enige wild dat wij er schoten, was een mambroek. De jacht was in feite al bedorven door de hierboven geschet ste gebeurtenissen, want, of je wilde of niet, je moest doorlopend op je qui- vive zijn. Tegen twaalf uur in de mid dag, vonden wij het welletjes en keer- door LOUIS BECKMAN LAPRÉ den, teleurgesteld, huiswaarts. De gebeurtenissen in die eerste helft van 1962 waren de voorbodes, die zou den leiden tot het definitieve vertrek van de Nederlanders uit West Papua. Nederland had een politieke nederlaag geleden en het was gedaan met de toekomst van de papoea's, want met hun belangen zou geen rekening wor den gehouden. Zij verzonken in het moeras van de machtsblokkenpolitiek. Afscheid Het verdere verloop is bekend. Op 15 augustus 1962 trad de Overeenkomst van New York in werking, zonder dat vooraf de Nieuw-Guinea Raad (de Volksvertegenwoordiging) bij de be sprekingen betrokken was geweest. Hun stem was blijkbaar niet belangrijk. Een jarenlang conflict was beslecht ten koste van de rechtmatige eigenaren van het land. Op 1 oktober 1962 ein digde het Nederlandse gezag en begon de UNTEA haar taak. Kort hierna, om precies te zijn op 6 oktober d.a.v., vertrok ik om kwart over drie in de middag per DC 3 van de luchtvaartmaatschappij "KROON- DUIF", vanaf het vliegveld Sentani met bestemming Biak. Na in de richting van Pujoh-Besar te zijn opgestegen, beschreef het vliegtuig een bocht en ging noordwaarts. Ver beneden ons zag ik de nederzetting van Ebeli (bij Dojo) en daarna gleed de Dejaoe- rivier, aan wiens oevers ik zo vaak in de middaguren gejaagd had, als een zilveren lint voorbij. Een vlucht kaka- toes tekende zich als witte stippen af boven het oneindige oerwoud. Vanaf dit punt boog het vliegtuig naar het noord-westen af, om kort daarop pal west te gaan vliegen langs de kust. Wij zagen de eilandjes Jarsoen en Wakde als smaragden in het blauwe water van de Stille Zuidzee liggen en iets verderop de plaats Sarmi, op het vaste land. Wij vlogen nog even door tot aan de monding van de Mambera- mo-rivier en begonnen vanaf dit punt onze oversteek naar het eiland Biak en kort hierna raakten de wielen van het vliegtuig het vliegveld Mokmer. Op 8 oktober vertrokken wij per DC 8 van de KLM, om kwart over vijf in de middag, met bestemming Europa en verlieten daarmee Nieuw-Guinea voor goed. "Zie de toekomst tegemoet met het volle vertrouwen in de rechtvaar digheid van Uw zaak. Blijf gezamenlijk bouwen aan het welzijn van Uw volk. De beste wensen van het Nederlandse volk zullen U hierbij vergezellen. Onze (lees verder volgende pagina) - f Yr Het achterland van Dondai. Links, tegen de heuvelwand, door de Indonesische commando's gevolgd werd. loopt het pad dat waarschijnlijk 31

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 31