3£erinnerincjen 3<Cetjii (XLI) tras, zodat ik niet op de vochtige grond hoefde te liggen. Vier lange stokken in de hoeken geplant, waar aan ik de klambu kon hangen, mijn tikar over de takken gespreid en klaar was mijn veldbed. Naar de kampong teruggewandeld en een bad genomen in de kali. Hier en daar een praatje gemaakt en de tijd zoek gebracht in de kedai met luiste ren en vertellen. Ondanks de eentonig heid van hun bestaan beleefde men toch heel wat, op zee en in het bos, op de ladangs en dusuns. Later op de avond zei ik wel te rusten en riep de honden. Tom kwam niet, was zeker op avontuur. Ik nam zakmes en zaklantaarn mee. Op Islamitische begraafplaatsen moet je altijd voor zichtig zijn waar je je voet zet, spe ciaal voor het doorzakken. Over de graven lopen heeft geen pas, want dit is zeer oneerbiedig en ontheiligend. De zoete geur van de kamboja woei mij tegemoet, ook hier is het de boom die de graven beschut. Mijn slaapplaats was zo gevonden, ik trok mijn klambu naar beneden, bond Mopsie aan mijn enkel vast, kapmes en licht bij de hand en stak een siga ret op, voorzichtig om de klambu niet te branden. Half liggende ging ik roken en tuurde naar buiten, zag hier en daar wat ogen gloeien in het donker, klein gebroed, niets om bang voor te zijn. Met Mops aan de voeten zeilde ik dromend in. Na middernacht werd ik met schrik wakker. Mops trok aan mijn enkel en ging heftig te keer. Net of hij ergens bang voor was, kroop hij tegen mij aan, de klamboe bijna meesleurend, zodat ik er in verward raakte. Slaperig keek ik in het donker om mij heen, bijna zonder besef waar ik was, greep mijn zaklantaarn en scheen. Ik zag een paar maesan (grafpalen) staan. Ten volle bewust en wakker ging mij een koude rilling over de rug, iets hui- verends, een onbekende angst. Mops blafte dat het een lust was en kroop achterwaarts. Ik zag nu wat hem zo beangstigde. Uit het graf van de ha dji kwam een vaag licht, iets groenigs, geel als van fosfor, flakkerend en do vend, dansende tongen die vérwaai den. In mijn verbeelding meende ik het te horen knetteren, wat best mo gelijk was. Aha, dat was het dus. "Koest Mops, kom hier! Het is niets!" Door kloppen en strelen kwam hij tot rust. Wat een geluk dat Pa ons geleerd had om nooit bang te wezen, maar alles nuchter te bekijken. Geen paniek I dat was zijn motto. Dit verschijnsel was verklaarbaar. Een lijk in ontbinding produceert gassen die door de aarde naar boven dringen en door de chemische verbindingen ontstond dan dit fluorescerende licht. Heel eenvoudig dus, maar de proce dure is moeilijker en zo knap ben ik nou ook weer niet. Enfin, ik was gerust en het was nog interessant en mooi ook. Nu had ik 20 Het vliegveld Wanneer je bijbehorende foto bekijkt zou je zo op het eerste gezicht niet zeggen dat dit een militaire bewakingspost moet voorstellen. Het lijkt er niet op. Op geen stukken na zelfs, want bij militaire bewaking denk je het eerste aan zwaar met lichte wapens bewapende militairen die eindeloos spiedend de wijde om geving in turen. Nogmaals, het lijkt er niet op. Het lijkt meer op een foto van iemand die balend van alle genoten luxe en comfort in zijn leven nu de mensheid wil tonen dat een leven van "terug naar de natuur" in alle eenvoud en in de primitiefste vorm het enige is dat de mens nog gelukkig kan maken. Maar waar het niet op lijkt, is het toch. Op de foto ziet u namelijk een post van ons peloton op het vliegveld bij Tasikmalaja vlak na de eerste politionele actie in 1947. Betoel. Van een vliegveld kon en mocht je eigenlijk niet spreken want het was niet meer dan een door de Jappen aangelegde landingsstrip met aan weerszijden een bunker. Op één van deze bunkers hadden we een post gecreëerd. Een creatie naar de eerste levensbehoeften van de mens: een dak boven het hoofd en een dat ook eens gezien en beleefd. Veel later zou ik ervaren dat er wormach- tigen en vliegjes, alsook zwammen, ditzelfde licht kunnen produceren. Het werd fris, zodat ik de dunne, mee gebrachte sprei over mij heen trok en rustig verder sliep. De hond, stijf te gen mij aan, vond het ook welletjes en op mij vertrouwende, dommelde hij ook in, doch bleef nerveus en waak zaam. 's Morgens vroeg opgestaan. Wel een beetje stijf en stram, want vochtig is en blijft het toch bij moeder natuur. Alles mooi opgerold en langzaam op het dorp aan, hier en daar waren er al een paar wakker. Eerst naar de voorgalerij om zeep, handdoek en scheergerij te halen. Kreeg veel bekijks van de dorpsjeugd, toen ik mij daar bij de kali stond te scheren; zoiets hadden zij natuurlijk nooit gezien. Een bad genomen, het water was nog lekker fris en toen maar weer terug naar de voorgalerij in de hoop dat Ibu Ali de koffie al klaar had. Ondanks hun nieuwsgierig heid waren de mensen veel te beleefd om mij aan te klampen, maar de batin liet mij roepen met het verzoek om bij hem de koffie te gebruiken, wat ik natuurlijk grif aannam. Kreeg er een bord gebakken cassave bij en warme sago met cocos als ontbijt. Hij liet mij rustig ontbijten, opperde alleen zo ter loops: "De tuan is heelhuids terug ge komen, hem mankeert niets en dat is een groot geluk". Ondertussen klom de één na de andere man de trap op naar de voorgalerij, (de huizen stonden daar allemaal op palen), zogenaamd om wat raad en advies, maar inwendig zeer gespannen naar wat ik te ver tellen had, want met een smoes ble ven zij allemaal plakken. Tja, ik zat in een heel moeilijk parket, Jelle Bakker op post, Tasikmalaja

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 20