VAN BOOMSTAM TOT ZEESCHIP
Hebt u ooit op de kade van Pasar Ikan gestaan, het mag ook een andere kade
geweest zijn, van zo'n heerlijk rustig kustplaatsje als Toeban bijvoorbeeld, en
hebt u dan ook uw ogen uitgekeken op de ranke, kleurige inheemse zeilprauwen,
zoals de Madoerese prauw, of de majang van Pasoeroean? leder stroomgebied
heeft waarschijnlijk een eigen soort prauw ontwikkeld en daar een naam aan
gegeven, want wij kennen de bingkoeng en de djoekoeng van Cheribon, de
kolek van Banten en zo zullen er nog meer zijn. Naast de kleintjes liggen ook
de grote zeilvogels te deinen en te trekken aan hun ankertouwen, de Boeginees
en de Molukse schoener, een enkele Chinese jonk en de wangkang. Toen je als
jongen daar aan de kade stond, dan róók je niet alleen de zee en de vis, doch
je rook de roze waas van het grote avontuur, het verlangen naar verre, onbeken
de kusten.
Vanaf de oudste tijden zijn de Indone
sische bewoners van de kusten en ri
vieren met het water vertrouwd. Voor
de visvangst en voor het transport van
goederen en mensen, leerden zij boom
stammen uit te hollen en door de eeu
wen verder te ontwikkelen tot zeewaar
dig tuig. Reeds lang voor de komst van
de Europeanen maakten de Indone
siërs grote, zeewaardige zeilschepen
waarmede zij verre tochten onderna
men, zelfs tot China.
Door de ontzaggelijke kustlengte van
de talloze eilanden en de legio havens
en haventjes, waren de Indonesiërs een
zeevarend volk bij uitstek. In de Boro-
budur vindt u een aantal reliëfs die
van deze zeevaart getuigen.
Toen verschenen de schepen uit
Europese landen in deze gewesten.
In Europa was al een paar eeuwen de
scheepsbouw onstuitbaar gegroeid.
Aangezien de Europese staten voort
durend met elkaar overhoop lagen en
zij hun ruzies voornamelijk op zee uit
vochten, hadden zij hun zeilschepen tot
hun maximale grootte ontwikkeld. Pas
twee eeuwen verder zouden deze,
door ijzeren balken en platen te ge
bruiken, groter kunnen worden.
De Nederlanders hadden ook de beste
kanonnen ter wereld. Zij hadden een
schietbereik van 1500 meter. Verder
kon niet, want bij een grotere lading
zouden de lopen barsten. Tegen het
einde van de 16e eeuw was het kleine
Holland een zeemogendheid van de
eerste rang geworden. Zij hadden de
beste galjoens. Van de Portugezen
hadden zij met kompas, graadstok,
chronometer en zeekaart het navige
ren geleerd, zodat zij verder dan de
horizon konden gaan. De Nederlandse
vloot was volwassen geworden.
En het waren deze schepen die aan de
Indonesische horizon verschenen om
langzamerhand het Nederlandse gezag
in Zuid-Oost Azië te vestigen. Dit was
alleen mogelijk doordat de VOC over
een uitgebreide Vloot beschikte om
handel te drijven en deze ook te be
schermen.
Toen de Indonesische schepenbouwers
de Hollandse schepen leerden kennen,
namen zij wat van de bouw en het
uiterlijk van deze schepen over. Zo
lijkt het hoge achtersteven van de Boe-
ginese prauw enigszins op de achter
kant van de galjoen van de O.l. Com
pagnie. En de vaartuigen uit Bandjar-
Het hoge achterschip van de Boeginese
prauw lijkt enigszins op de achterkant van
het galjoen van de V.O.C.
masin en Palembang, die de vracht
vaart uitoefenen, komen in vorm en
tuigage overeen met de Europese
schoeners.
Maar veel ingrijpender was het dat de
Nederlanders met hun schepen de hele
Indonesische scheepvaart gingen be
heersen. De K.P.M., die in 1891 werd
opgericht, onderhield een lijnendienst
naar alle uithoeken van het eilanden
rijk. Er bleef steeds minder te doen
voor de inheemse prauwenvaarder.
Maar omdat de wind de goekoopste
energiebron is, kregen de zeilprauwen
toch altijd wel vracht te vervoeren. Op
Pasar Ikan zag ik grote Boeginezen en
Makassaren binnenvaren met djati
dolken die zij in Toeban hadden op
gehaald.
Dit alles ligt achter ons. Tussen mijn
boeken heb ik "Het Indisch boek der
zee" en "Het zeilschip besliste" van
Christopher Lloyd, waar ik wat ge
gevens uit heb gehaald. En op de
boekenkast staat het sierlijke, houten
model van een zeilprauw. Maar vele
Indische jongens hebben vooral sedert
de jaren twintig een loopbaan gekozen
bij de marine en de koopvaardij. Van
hen hopen wij meer te horen van het
leven op de Indische zeeën, tóen en nu.
WOUT DOEVE
VERHAAL UIT BORNEO
Mijn vader hield van slag- en steek
wapens en had een hele verzameling
van die dingen.
Op een dag verscheen een Dayak en
hurkte naast de dienstboot om mijn
vader te vertellen dat hij een pracht
van een mandau te koop had.
Mijn vader vertelde de Dayak, dat hij
eigenlijk al zo veel mandau's bezat en
dat hij slechts belangstelling had voor
zeer bijzondere mandau's, waarop de
Dayak antwoordde dat mijn vader dan
zeer zeker zijn mandau moest kopen.
De mandau die de Dayak toen liet zien
was inderdaad een zeer mooie.
De Dayak liefkoosde de mandau eerst
zeer voorzichtig en trok daarna heel
behoedzaam het zwaard uit de schede
en begon het lemmet van af het heft
met zijn beide duimen te meten, daar
bij het onder volgend versje opzeg
gend
"Potong Ayam, potong Baboei, potong
Blanda".
Bij het woord "Blanda", pauseerde de
Dayak even en keek mijn vader zeer
bedenkelijk aan, terwijl mijn vader op
zijn beurt z'n wenkbrauwen optrok en
vol ontzag knikte.
Natuurlijk eindigde de Dayak met "Po
tong Blanda", toe hij klaar was met
het meten van het lemmet. De goede
man had werkelijk geen kwade bedoe
lingen maar wou waarschijnlijk indruk
maken om zodoende misschien een
hoge prijs voor zijn mandau te maken.
Mijn vader bleef het spelletje mee
spelen en deed alsof hij zeer onder
de indruk was, maar kon toch niet
nalaten een grapje uit te halen en zei
dat hij eveneens zo'n bijzondere man
dau bezat. Hij nam dus een van zijn
vele mandau's die hij bezat uit de
dienstboot, trok het wapen eveneens
eerbiedig uit de schede, bracht het
wapen eerst ter hoogte van zijn hoofd
en begon net als de Dayak met zijn
beide duimen het lemmet te meten,
daarbij het ondervolgend versje op
zeggend:
"Potong Ayam, potong Baboei, potong
Dayak".
De Dayak keek mijn vader niet be
grijpend aan en verkocht de mandau
voor slechts f 7,50 waarna hij met een
beleefde groet vertrok.
Mijn vader was weer in het bezit van
een "zeer bijzondere" mandeau.
R. F. VON STIETZ
20