Oma Dien kwam naar Holland
II
Een verhaal van liefde, opoffering en sabar,
opgetekend door Jan Weites
Ik heet Bernardina en ben op 26 maart 1900 in Ngoedjang, een klein plaatsje
bij Toeloeng-agoeng in de Residentie Kediri geboren. Vaag kan ik mij nog her
inneren, dat ik daar tot mijn tweede jaar was; toen ging ik naar "Pa van der
Steur" in Magelang. In 1906 trouwde mijn moeder met Gerrit Das, een Amster
dammer, die als militair naar Indië ging. Hij was bij de infanterie en heeft nog
in Bali gevochten. Zij hebben mij toen bij Pa weggehaald en voortaan was ik
bij hen thuis. Mijn ouders woonden in het fort Vastenburg in Solo en daar
werden mijn andere broers en zusters geboren. Na pensionering verhuisden wij
naar de Bloemenstraat. Vader kreeg daar werk bij een mineraal- en limonade
fabriek. Na opheffing van de fabriek werd hij ordonnans bij de resident, dat was
in 1915. Wij woonden achter het huis van de resident en daar werden nog wat
zusjes en broertjes geboren.
Op mijn 16e jaar verliet ik de Gouv. waren weer werkzaam bij een prins
Meisjesschool; die stond naast Rade- uit de kraton, zijn naam was Soerjo-
maker en tegenover de gevangenis, en soebroto.
staat er heden ten dage nog. Ik heb In 1923, ik was toen 23 jaar oud, trouw-
toen werk gekregen als fröbeljuffrouw de ik zeer in het geheim met de man
bij juffrouw Kilian op de Gouv. school. van wie ik hield. Via anderen hoorden
Ik heb ook bijna 3 maanden gewerkt wij, dat mijn vader nog altijd door
op kantoor bij Lindeteves-Stokvis in
Ngadisoerjan.
Vandaar ben ik met een tante naar
Tjimahi gegaan, die getrouwd was met
iemand van het Knil; later is zij met
hem naar Holland gegaan en zo kwam
ik bij een andere tante in Batavia; oom
was schrijver in het Juliana hotel. Daar
kreeg ik een baan als verkoopster bij
Stam en Weyns. Helaas werd ik na
een jaar zo ernstig ziek. dat ze het
raadzaam vonden mij terug te sturen wraakzucht gedreven naar hem zocht
naar huis in Solo. om met de schande te kunnen afreke-
Na mijn genezing thuis vond ik weer nen. Angstig geworden, vertrokken wij
werk als verpleegster in het krank- naar Jogja, waar mijn man op een
zinnigen gesticht Mangoendjajan. Later suikeronderneming in Gesihan een
werd ik hoofdverpleegster. baan kreeg als mandoer en ik verdien
de wat bij met naaiwerk.
Vprhnrlpn lipfde Niet lan9 daarna leerde ik de familie
van Galen kennen, die toen in Ngoto
In dat ziekenhuis leerde ik de oppas- woonde. Mevrouw was net uit Holland
ser Soehodo kennen, die onder mij 0n ^Qn de jaa| vgn |and n0g nje):
werkte. Het werd bij hem liefde op het spreken. Ze trof me bij een vriendin
eerste gezicht. Wij hadden in het ge- van baar^ waar ik toevallig naaiwerk
heim reeds trouwplannen, maar dat deed en vroeg of ik bij haar wou ko-
lekte uit en mijn ouders werden dat m0n werken_ aangezien ik de Neder-
gewaar; vreselijke scenes I Welk In- |andse taa, machtjg was.
disch meisje van goede huize trouwt toestemming van mijn man ver
met een Javaan, ook al is hij een huisde ik naar Ngoto. Ik verzorgde
Raden en geschoold Dat was een het zoontje van de familie. Na drie
grote schande voor de hele familie. maanden kwam mijn man naar Ngoto;
Mijn ouders waren woedend, toen ze meneer Van Galen had een baan voor
hoorden, dat ik een verhouding had bem a|s betaalmeester en wij waren
met Soehodo. De arme man werd weer by e|kaar
subiet ontslagen en ik moest op staan
de voet weer thuis komen onder de
hoede van mijn ouders, die mij als het ben nu sinds 1975 weduwe en woon
ware bewaakten. samen met mijn tweede zoon, zijn
Liefde is blind, dus volgde ik de roep vrouw en zoontje in Jogja.
van mijn hart en liep van huis weg. In 1972 kwam mijn tweede dochter uit
Ging naar Jogja en woonde daar bij Groningen met haar man naar Indone-
een vriendin; Anna Labens. Vandaaruit sië. Wij hadden elkaar in geen 21 jaar
schreef ik brieven naar Soehodo. Hij gezien. Mijn Hollandse schoonzoon zag
schreef me over te komen naar Solo, ik voor het eerst; ze nodigden mij uit
waar hij bij pleegouders woonde; die een kijkje te nemen in Holland om de
1i0
MI
kleinkinderen te zien en de overige
familie van zijn zijde. Helemaal in mijn
eentje durfde ik die grote reis niet
aan. Maar in 1973 kwam mijn zusje
naar Jogja; ze was vier jaar toen ik
haar noodgedwongen moest verlaten.
Wat leek ze op pa, ik was heel erg
blij haar weer terug te zien. Zij vroeg
mij namens de kinderen in Groningen
of ik nu met haar samen de reis wel
aandurfde. Nou, daar kon ik geen
"nee" op antwoorden. Toen begonnen
pas goed de voorbereidingen; pas
poort, visa-formulieren, koffer pakken
en afscheid nemen van al mijn gelief
den. Op het allerlaatste moment voor
ik het vliegtuig in zou stappen be
kroop mij een kille angst. Mijn God,
wat ben ik begonnen, hoe zullen mijn
broers en zusters mij daar ontvangen?
Gelukkig was daar het heilige moeten;
je kon niet meer terug, dus sabar maar
en afwachten hoe het afloopt.
Wij moesten in Brussel landen en van
daar met de bus naar Den Haag, waar
dochter en schoonzoon mij zouden
halen. Daar aangekomen zag ik mijn
dochter niet en ik werd toch zo zenuw
achtig; "Minta ampoen, begint het nu
al?" Maar een heer kwam op mij toe
en begroette me: "Ik ben Tom. Welkom
in Holland!" Ik gaf hem verbaasd een
hand en op hetzelfde moment zag ik
één van mijn zusjes. Tobat, die man is
ja de echtgenoot van mijn zusje. Het
eerste% wat ze Zei was: "Wat ben je
klein geworden, Dien!" "Ik ben niet
klein geworden, maar jij veel groter!"
Ja, dat krijg je als je de oudste bent
uit een gezin van 11 kinderen. Even
later kwam mijn dochter met een war
me jas, die ik toen goed kon gebruiken,
adoeh die overgang, te erg ja?
Na veel beloften aan de familie om te
komen mampirren vertrokken we naar
Groningen, waar wij midden in de nacht
aankwamen. Minta ampoen, wonen zij
ook nog in een flat 4 hoog! Klimmen
geblazen, maar niet erg, vond het een
verlichting na dat lange zitten en de
vele emoties. De kleinkinderen waren
nog op, Jack, Bert en Harry, 18, 16 en
12 jaar.
Na een maand kwam mijn zusje uit
Friesland mij ophalen om mij naar mijn
andere broers en zusters te brengen.
Eén broer woont in Noord-Brabant
(schoonzuster was mij onbekend) maar
het weerzien na 50 jaren is toch wel
een belevenis apart; mijn hart vloeide
over. O, wat hebben wij elkaar lang
omhelsd, innig en zwijgend. De tranen
van blijdschap waren de woorden van
onze ziel. Ik moet heel erg op moeder
geleken hebben, dus voor de familie
was het net of oma en moeder weer
leefde. Wat een opluchting en wat
heerlijk met anderen weer over toen
en vroeger te praten; de school, je
jeugd, ze begrepen je nu veel beter.
Nu pas kreeg ik te horen, dat ze vroe
ger vaak genoeg naar me gevraagd
hadden, doch ik bestond niet meer. Er
mocht niet over gepraat worden en ze
wilden mijn naam niet meer horen,
basta, uit