BANDJIR KORT VERHAAL BIBIK DINGKLIK DOOR GREET GAUDREAU De ene was groot en blond, levendig, bijdehand; de andere donker en tenger, stil, een diep water. De keus tussen twee zulke vrouwen hangt van het soort man af; de ene zou de eerste vrouw kiezen, de andere de tweede vrouw. Deze man, Paul Valk, koos de blonde, maar de donkere madonna was zijn vrouw. De Grieken zouden hier een klassiek drama van maken, maar er waren geen Grieken op onze suikerfabriek, tenminste niet van het soort dat klassieke dra ma's produceert. Er was één Griek op de fabriek, de tweede machinist. Hij was dik en goedlachs en had waarschijnlijk nooit gehoord van Helena wier schoon heid duizend schepen te water liet. Ik begreep dat er iets ongewoons aan de hand was toen mijn ouders plotse ling druk Engels met elkaar begonnen te praten waarbij telkens de naam Paul genoemd werd. Mijn vader glimlachte dan flauw en schudde even het hoofd terwijl mijn moeder verontwaardigd was. Met de naam Paul werd aldoor de naam Gerda genoemd en ik wist, dat was de grote blonde vrouw van de notaris die een verre neef van mijn moeder was. En Paul was de admini strateur van een naburige onderne ming, een goede vriend van mijn va der, getrouwd met de madonna. Het was altijd "Gerda en Paul", twee na men die niet bij elkaar pasten, ieder behoorde bij een ander. Voordat ik kon uitpluizen wat er aan de hand was, gingen mijn ouders over op Nederlands, maar fluisterend Ne derlands, in de slaapkamer, als ik in mijn eigen kamer in bed lag. (Het En gels hadden ze onder veel vrolijkheid afgeschaft nadat ik eens ongeduldig had uitgeroepen: "Waarom praten jul lie toch aldoor Duits?"). Wanneer meneer Valk, Paul, op be zoek kwam was hij altijd alleen. Me vrouw Rademaker, Gerda, verscheen dan al gauw, meestal alleen, maar soms met haar man. Mevrouw Valk vertoonde zich alleen bij zulke ge beurtenissen als Koninginnedag of het Nieuwjaarsbal of de uitvoeringen van de Kunstkring, maar dan kwam zij ook de hele dag logeren. Ze kon het voor al goed met mijn moeder vinden en de twee, beiden donker maar mijn moeder gezet en levendig, zaten op de door planten beschutte zijgalerij bij te praten. Dan moest Josien Valk rus ten, ze was niet sterk en daarna ging ze baden en zich kleden. Op zulke dagen haalde Paul Gerda Rademaker af, want haar man scheen dan vaak laat te werken en zij zonderden zich samen op de zijgalerij af. Tenminste, dat probeerden zij te doen, maar mijn moeder was ook niet van gisteren en zij voer al gauw het toneel op, rood en geïrriteerd van het haasten. Josien, kalm en koel, verscheen pas wanneer ze goed en wel klaar was. Het meest opvallende aan Josien was haar rustige onbewegelijkheid. Ze be woog zich nauwelijks zonder dat ze stijf of gespannen leek en haar stil zwijgendheid leek ook niet op verle genheid, het maakte anderen niet on behagelijk. De gesprekken namen rus tig hun verloop terwijl Josien luisterde en glimlachte. En keek. Ze keek vaak naar haar man die enorm aantrekke lijk was en dat ook best wist. Hij was groot en breedgeschouderd, had blond haar en hete blauwe ogen die diep in vrouwenogen boorden. Josien keek ook naar Gerda die met over elkaar geslagen lange benen in haar stoel achterover leunde alsof ze zich over gaf. Gerda was mooi in crème shantung met een brede roze ceintuur om de heupen en een crème-en-roze plissé rok een stuk boven de knie. Maar Jo sien was een sprookje in blauwgroen glanzende zij die haar matte bloesem- kleur uit deed komen, van de heupen tot de knieën afgezet met drie aflopen de rangen golvende zijden franje van dezelfde kleur. Ze zag er zo betove rend uit dat het onbegrijpelijk was dat haar man niet naar haar omkeek. Zijn ogen, blauwer en heter dan ooit, wa ren met Gerda bezig. Dat was op een avond, even voordat zij vieren met mijn ouders wegreden naar de stad waar de bekende Neder landse voordrachtskunstenaar Koos Speenhoff optrad. Daarna weer lange gemompelde gesprekken in de slaap kamer van mijn ouders; daarna Gerda die op een donkere bewolkte middag met mijn moeder kwam praten en ver volgens op een stortvloed van moes sonregen en huilbuien afdreef; daarna mijn vader, op een missie naar Paul gezonden en woedend op mijn moeder thuiskomend omdat hij ruzie met Paul had gehad; telefoontjes en bezoeken van kennissen tussen alles door. Stad en fabriek borrelden van opwinding terwijl de hoofdpersonen van het dra ma uiterlijk kalm en gereserveerd ble ven. De zaak nam zijn beloop als een ban djir in de Westmoesson. Als het gele woeste water van een bandjir dat kol kend en rennend stijgt en stijgt om daarna, gekalmeerd en zelfbewust, de straten te beheersen. De twee hoofd personen hadden geen macht meer over zichzelf. Wat misschien als een flirt begonnen was, was monsterachtig uitgegroeid en beheerste hen allebei. Monsterachtig Gerda werd er anders mooi van. Niet stoer groot en roodachtig maar slank en rozig, niet luid zelfverzekerd maar stil nadenkend, hopeloos overgegeven aan Paul die veerkrachtiger scheen dan ooit, gloeiend van verliefdheid Hopeloos, dat zei mijn moeder ook; waar moet dat eindigen, zei ze, waar om doet Henk er niets aan, zei ze nog. Henk was de notaris waar in de op winding niemand zich om bekommerde. Wat deed Henk, wat maakte hij door, wat had hij erover te zeggen? Niets. Dat wil zeggen, hij liet niets merken, hij keek kalm voor zich uit, hij deed zijn werk. Hij had alleen aan mijn va der gezegd dat hij nu eenmaal van Gerda hield. Wat Josien doormaakte wist het hele district al gauw. Op een dampend hete middag, in het siësta-uur, nam ze Pauls revolver uit de la, zette die tegen haar slaap en vuurde. Een rustige, welover wogen zelfvernietiging, je zou haast zeggen sober, zonder tranen en scè nes vooraf en hartverscheurende brie ven erna. De mensen kwamen nooit precies te weten waarom ze dit zo, op dit ogenblik gedaan had, waarom ze helemaal geen poging had gedaan haar man te behouden. Kon ze de spottende blikken niet verdragen of het beledigend medelijden of vooral, de meedogenloze nieuwsgierigheid Daarom niet, het kon Josien niets schelen wat de mensen deden of dach ten. Omdat ze niet kon verdragen Paul te zien opbranden voor een andere vrouw - dat zeker. En omdat ze zo Gerda en Paul voorgoed kon scheiden, een ingreep vanuit het graf, een schim eindelijk bevrijd. Nooit zullen ze sa men zijn. Daar eindigde het ook mee: twee men sen voorgoed gescheiden, een huwe lijk zo'n beetje hersteld, wonden ge zalfd en langzaam geheeld - of niet. Een kring goede vrienden verbroken, een overplaatsing, een weduwnaar la ter hertrouwd, kinderen naar Holland gezonden. Waar moet dit eindigen, had mijn moeder gezegd. Hier eindigde het mee. 17 Moet je maar niet tussen de katjang pandjang gaan slapen

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 17