De lotgevallen van de K. 18 en haar bemanning Toen op 8 december 1941 de oorlog in het Verre Oosten uitbrak, waren het Nederlandse onderzeeboten die de Japan ners de eerste gevoelige slag toebrachten. Zij waren tot zelfs in de Golf van Siam doorgedrongen, waar de eerste Japanse schepen getorpedeerd werden. Bij deze acties werden zeer stoute stukjes uitgehaald, o.a. door Hr. Ms. K. 14, onder het tijdelijk commando van Luitenant ter Zee 1e klasse, Van Well Groeneveld. Deze officier zag kans om zijn schip in een baai te brengen en hier enkele vijandelijke schepen de grond in te boren. Toen hij echter geen torpedo's meer had, keerde hij naar de basis Soerabaja terug. Hr. Ms. K. 18, het schip waar LtZ. van Well Groeneveld het eigenlijke bevel over voerde, lat bij het uitbreken van de oorlog in reparatie in Soerabaja en toen hij daar terugkwam, kon hij het commando over zijn schip weer op zich nemen. De K. 18 zette koers naar Straat Madoera om "oefening perso neel" te gaan houden. Hier kwam ech ter weinig van, want in de nacht ont ving de commandant een telegram om naar Balik Papan op te stomen. Na aankomst werd allereerst de zee ver kend. Ondanks het gevaar dat in dit gebied dreigde, kon met de kapitein van het lichtschip een afspraak wor den gemaakt om te mogen mandiën (baden). Dit zou in de morgen kunnen gebeuren, doch toen de bemanning zich hiervoor klaarmaakte, gaf de ka pitein van het lichtschip de waarschu wing dat een Japanse vloot van onge veer 100 schepen op weg was naar Balik Papan. Aangezien deze overmacht te groot was, werd de bemanning van het lichtschip per motorsloep naar Ba lik Papan gebracht, waarna de K. 18 het lichtschip de grond in boorde. De onderzeeboot is toen de Japanse vloot tegemoet gevaren, doch toen deze nog te ver weg bleek te zijn, zijn wij terug gegaan om te kijken hoe het lichtschip er in zijn gezonken toestand bij lag. Het bleek dat de mast met het baken licht nog boven water uitstak, en aan gezien de commandant souvenirs ver zamelde werd de jol met de kwartier meester en de majoor-torpedomaker te water gelaten, die de lamp uit de mast hebben gesloopt. De K. 18 ver liet toen het wrak om naar Japanse schepen te zoeken. Ongeveer twee uur later werd de eer ste Japanse jager getorpedeerd. Een tweede torpedo werd afgevuurd, maar door de invallende duisternis kon niet worden waargenomen of deze doel trof. In de nacht die hierop volgde, leverde het hevige vuren van de bo- venwatervloten een zeldzaam schouw spel op aan de wacht op de brug. De morgen brak aan en om 5 uur werd alarm gemaakt om op zoek te gaan naar een nieuwe prooi. Deze werd ge vonden in de vorm van een Japanse kruiser. Er werd gelanceerd, doch de torpedo liep zijn baan niet uit. Hierdoor waren wij verraden, zodat we vóór de kruiser langs moesten vluchten. Deze had het echter door en viel ons met dieptebommen aan. Zij kwamen op het achterdek van de K. 18 neer. Door de ontploffingen van deze bommen vloog de hekbuistorpedo er uit en tor pedeerde de kruiser. Dit is niet ge constateerd, maar omdat wij toen pas de grootste klap kregen, werd aange nomen dat dit wel het geval moet zijn geweest. Door deze klap was de hek- buiskamer volgelopen en de verlich ting uitgevallen. Op de bodem van de zee. Wij kwamen op de bodem van de zee te liggen en omdat de hoofdelectro- motoren door het water waren uitge vallen, leek de toestand hopeloos. Na verloop van ongeveer 20 uur konden wij, met behulp van een lenspomp, de hekbuiskamer leeg pompen, waarna wij met heel veel moeite aan de op pervlakte zijn gekomen. Wij kwamen echter van de regen in de drup, want tot onze schrik bemerkten wij, dat wij midden tussen de vijandelijke vloot zaten. Met één diesel zijn wij wegge varen om met onze zwaar gehavende boot koers te zetten naar Soerabaja. Nog waren wij niet veilig, want in de Java Zee werden wij door een Japans vliegtuig aangevallen. Het was een kritieke situatie, omdat wij niet meer konden duiken. Wij hielden luchtalarm waardoor het vliegtuig schrik werd aangejaagd. Het bleef echter om ons heen cirkelen. Op een gegeven moment moesten we ons toch naar de bodem van de 69 m diepe Java Zee laten vallen. Toen wij ongeveer 8 uur op de bodem hadden gelegen, zijn wij met moeite weer weg gekomen met het doel Soerabaja te bereiken. Wij vroegen assistentie van vliegtuigen om ons te begeleiden. Eén vliegtuig kwam opduiken dat met ge juich werd begroet. Even later ver scheen er een tweede, maar tot onze schrik zagen wij de Japanse kenteke nen op vleugels en romp. Onmiddellijk werd een gevecht met onze begeleider begonnen, doch de strijd bleef onbe slist en het toestel verdween uit het gezicht. In Straat Madoera kwam H. M. Evertse ons begeleiden. Het einde van de K. 18. De volgende dag liepen wij Soerabaja binnen, waar wij hartelijk welkom wer den geheten. Dag en nacht werkten wij door om de K. 18 weer vaarklaar te maken, waarbij wij herhaaldelijk door de vele luchtalarmen werden gehin derd. Van hogerhand kwam toen het bevel om de K. Ü8 te vernietigen. Met de commandant en de oudste officier zijn wij naar de kazerne gegaan. Deze was helemaal verlaten en bood een zeer troosteloze aanblik. De oudste officier werd als onze nieuwe comman dant aangewezen, daar LtZ. van Well Groeneveld met een andere boot moest evacueren. Met gecharterde auto's zijn wij naar Malang gegaan om te trachten van daar Australië te bereiken. Toen wij in Malang aankwamen leek de toestand hopeloos, vliegtuigen waren er niet meer. De oudste officier belde Soera baja nog op, doch ook daar waren geen vliegtuigen meer beschikbaar. Na dit ontmoedigende bericht kregen wij te horen dat iedereen zijn eigen weg kon gaan om te proberen Austra lië op de een of andere manier te bereiken. Het was echter reeds te laat; alle pogingen liepen op een fias co uit. Krijgsgevangen. Een gedeelte van de bemanning is in Bandoeng aangekomen en daar krijgs gevangen gemaakt. Een ander deel is zich in Soerabaja bij een Marine patrouille gaan melden. Op 25 maart werd alles aan het Japanse leger over gedragen, ook dit deel van de be manning werd krijgsgevangen gemaakt. Met nog enkele mensen van de K. 18 kwamen wij terecht in het Ondaatje kamp, waar wij in een paardestal wer den ondergebracht. Er stond hier on geveer 15 cm water. Wij zochten wat nat stro en veegden zo goed en zo kwaad als het ging het water weg. Het was het begin van vele ontberingen, die ons nog te wachten stonden. Wij moesten hier hard werken met als be loning slecht eten en veel slaag. Omstreeks september begon de be zetter met het wegvoeren van de krijgsgevangenen. Wij werden eerst naar Batavia gebracht, waar wij in een oude kazerne werden ondergebracht. Nu waren wij in de hel beland, want de toestand was hier nog slechter. Een week later werden wij per schip naar Singapore gebracht. Met honderden werden wij als vee in een ruim ge pakt, met vier mitrailleurs boven ons hoofd. Deze reis duurde een week. Ons voedsel bestond uit twee1 maal per dag wat rijst en een keer een beetje water. Verschillende mensen kregen dysenterie. Toen wij in Singa pore aankwamen, hebben wij een dag in de tropenzon, op onze hurken moe ten wachten, zonder eten of drinken. In het schemerdonker werden we per auto naar het Changi kamp getranspor teerd. In het donker maakten we ons (lees verder volgende pagina onderaan) 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 6