De vlucht naar de vrijheid (li) door Kapitein Lindeboom Veilig verscholen onder de beschutting van het weelderige bladerendak van de bomen, lag in de heuvels ten noorden van het vliegveld een noodhospitaal. Door het atappendak was het vanuit de lucht niet zichtbaar. De lichtgewonden werden verzorgd en de mannen geteld. Bij de groep hadden zich nog een aantal locale strijders gevoegd, waarvan nog slechts enkele namen achterhaald konden worden: de militiesergeant Kols, de sergeant van de genie P. Ayal, de soldaten Engel en Rugebrecht, de Medonese ziekenbroeder Rantoen en nog enige leden van het reservekorps. De totale sterkte was 33 man, waarvan de officieren met een pistool waren bewapend. Teljeur en Donders hadden een Tommygun, de overigen een karabijn. Nadat men wat gerust had, werden plannen beraamd. Enkele lokale strijders, die liever als burger op Ambon wensten achter te blijven, mochten de groep verlaten met achterlating van uniform, wapens en munitie. De overigen besloten te vluchten in plaats van zich over te geven. De vlucht. Op twee februari 1942 begon hun tocht dwars door het Hitoe schiereiland over de bergen, door het tropische oerwoud, naar de andere zijde van het schier eiland, vanwaar men hoopte naar Ce- ram te kunnen oversteken. Het werd een barre tocht, die vijf et malen zou duren. Overdag kwelde hen de broeierige hitte van het dampende oerwoud, leed men dorst, sprongen bloedzuigers en teken op hun huid en reten doeries van het struikgewas ar men en benen open. De mannen vermeden elk gesprek en trachtten ieder gekraak van takken en twijgen te voorkomen. Met de grootst mogelijke waakzaamheid bewoog men zich voort, ook omdat onder de rotten de humus altijd het gevaar van giftige slangen te duchten was. In de nacht dorst men uit angst door de Japanners ontdekt te worden, geen kampvuur te ontsteken. Zo zaten de mannen in hun van zweet doorweekte kleding, verkleumd en vermoeid, dicht opeen. De zwermen muskieten maak ten het slapen en rusten onmogelijk, zodat de nachtelijke uren schier on dragelijk werden. De komst van de da geraad werd als een verlossing be groet, waarna de tocht werd voort gezet. Men liet de bergen Kadera en Toena links liggen en men was verheugd, wanneer men een riviertje vond. Want dan had men weer drinkwater en de bedding maakte het lopen door het woud een stuk gemakkelijker. Zo volg de men de "Wai Walawaa" stroomaf waarts, nadat men aan de stand van de zon gezien had, dat de rivier wel dege lijk in noordelijke richting liep. Al dagen lang liep men door het oer woud en het leek voor de mannen een eeuwigheid, omdat er geen einde aan scheen te komen. Er was geen horizon, waar het oog zich hoopvol op kon richten, voortdurend was men omringd door het diffuse, groenige licht van de jungle, en klonk het onophoudelijke ge zoem en getjirp van miljoenen insek- ten. Toen eindelijk, op de vijfde dag, vanaf een helling, heel in de verte een waas van blauw door het groen zicht baar werd, moesten de mannen een brok van opluchting en ontroering weg slikken. Kampong Wakasihoe Het bleek dat men bij de kampong Wakasihoe was aangekomen. Een pas serende kustbewoner vertelde dat op deze kust geen Japanner was gezien, hoewel men op zee Japanse schepen had zien patrouilleren. De plaatselijke regent kon hen wel aan een prauw helpen, een grote "Orem- baai", die normaal door 30 man ge roeid moet worden. Omdat de meeste militairen, die op het eiland Ambon thuis hoorden, te kennen hadden ge geven op het eiland te willen blijven, zou de prauw door de overblijvende negen bemand moeten worden. De ne gen die de vlucht over het water wil den voortzetten, waren: 1. De 1ste luit. G. L. SnelI, die als com mandant van de groep optrad. 2. De 2e luit. W. F. Kniestedt, die vlak voor de vernieling van Laha, wegens moedig gedrag en grote inzet, van uit Bandoeng telegrafisch bevorderd was tot res. off. 1ste luitenant. 3. Res. 2e luit. der Genie F. de Bruin. 4. Off. v. Gezondheid 1ste kl. Ch. Ou wehand. 5. De sgt. Inf. G. Teljeur. 6. De sgt. Inf. A. G. Heuting. 7. De Brig, der Genie F. Donders. 8. De geniesoldaat Th. J. C. Benninghof (Hij was reeds in 1941 van uit Soe- rabaja naar Ambon gedétacheerd om op Laha een permanente telefoon verbinding met bijbehorende tele foon-centrale aan te leggen. 9. Mil. sld. T. Luitjes, die in het burger leven "Adjudant" in het Leger des Heils was. Op het strand ontmoetten de vluchte lingen nog een groep Australiërs, die ook een prauw hadden. De twee groe pen besloten in de nacht van 7 op 8 februari uit te varen. De orembaai van onze negen bleek al spoedig zo lek als een mandje te zijn, waardoor men gedwongen was om terug te varen. Dit heeft hen van de dood gered, want de prauw met de Australische vluchtelin gen werd door een Japanse patrouille boot onderschept. Alle opvarenden werden onthoofd en hun lichamen in zee geworpen. Terug op het strand besloot luitenant Snell om zich voor de bevolking ver borgen te houden en de nacht in de veilige beschutting van het bos door te brengen want men vertrouwde de regent niet meer, omdat hij geweten moest hebben, dat de prauw lek was. Toen de dag aanbrak liepen de vluch telingen langs de kust verder, er voor zorgende dat men uit het gezicht bleef, door onder de bomen en achter het struikgewas te blijven lopen. Nabij het gehucht Hitoe zagen zij kans een orem baai te bemachtigen, waarmee men de vlucht tegen zes uur in de avond wilde voortzetten. De vallende schemering zou hun vertrek dekken en omdat de maan pas om één uur zou opkomen, hadden de mannen zeven uren duister nis voor de boeg. Dat zou de over- De enige foto die be staat van het groepje, nadat het in Australië voet aan wal had ge zet. Van l.n.r.: Res. 1ste Luit. W. F. Knie stedt, Luit. Austr. Imp. Forces Ian Mc.Bride die later bij de groep verzeild raakte, 2e Luit. der Genie F. de Bruin, Sgt. Inf. G. Tel jeur, Geniesld. Th. J. C. Benningshof, Mil. sld. T. Luitjes en Brig, der Genie F. Donders. Archieffoto van de fam. Kniestedt. 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 8