Tien Hollandse Zeelui staan terecht in Japan
(16431
door Dr. H. J. de Graaf
Oude prent voorstellend een reisstoet van Japanners te paard en in een norimon (draag
stoel).
Reeds sedert de dagen van de grote Italiaanse reiziger Marco Polo waren er ge-
ruchten, dat er in Japan, of ten minste op de eilanden ten Oosten daarvan goud
en zilver te vinden was, dus ergens in de Stille Oceaan. Reeds Portugezen en
Spanjaarden hadden die grote plas doorkruist, op zoek naar de Goudeilanden,
zonder resultaat natuurlijk. Ook de nuchterder Nederlanders werden door deze
goudkoorts aangetast en meegesleept, vooral tijdens de gouverneur-genaal Van
Diemen (1636-1645), die U zich wellicht herinnert als de bankroetier, die onder
de "valse" naam Theunis Meeuwisz, in 1618 als soldaat naar Indië trok, door
Coen "ontdekt" werd, opklom, al zijn schulden afbetaalde en het ten slotte tot
het hoogste ambt in Indië bracht. U weet ongetwijfeld, dat hij ook de man is ge
weest, die Abel Tasman op zijn vermaarde reis rondom Australië en naar Nieuw-
Zeeland uitzond. Begrijpelijk is daarom, dat hij ook het gebied ten Noorden van
de Archipel wilde verkennen.
Daarom werd in 1637 een tweetal
schepen onder het gezag van Quast
en Tasman uitgezonden ter ontdekking
van het begeerde goudland. Het waren
twee fluiten, slanke, snelvarende vaar
tuigen, de "Engel" en de "Gracht", die
voor deze ontdekkingstocht waren be
stemd. De reis begon op 2 juni 1639
en eindigde pas op 24 november, doch
het journaal met bijbehorende stukken
werd 315 jaar later uitgegeven door
dr. Verseput. Evenwel dit logboek, zo
als men tegenwoordig zegt, is zeld
zaam eentonig, hetgeen niet aan de
bekwame uitgever ligt. De bemanning
heeft n.l. in dit kleine half jaar weinig
meer dan de zee gezien en er werd
niets anders ontdekt dan een paar ei
landjes, de Bonin-archipel, waarop
men niet kon landen, zodat er inder
daad niets te halen viel. Bovendien
waren ze al ontdekt in 1593 door de
Japanners (Ogasawara), toen die nog
de Oceaan bevoeren. Zij troffen er
geen mens op aan en noemden ze
daarom "leeg van mensen" Munin To,
later verbasterd tot Bonin.
Het resultaat was dus zeer teleur
stellend en van Diemen zou dit goud
zoeken zeker hebben opgegeven, als
hem niet vanuit het vaderland door de
Heren XVII gelast was, het nóg eens te
proberen. Erg haasten deed van Die
men zich daarbij niet, zodat pas op 3
februari 1643 een even groot eskader
Batavia verliet. Het waren twee jachten,
de "Breskens" en de "Castricum", on
der commando van de schippers Hen
drik Cornelisz Schaep en de Vries. Ze
voeren weer in de richting van Japan,
maar op 20 mei overviel hen een he
vige cycloon, die de schepen uit elkaar
dreef. De Vries wachtte enkele weken
vergeefs op de Breskens, waarna hij
de reis met de Castricum alleen voort
zette. Hij voer langs Japan naar de
Koerillen en bereikte de Oostkust van
Sachalin, nu in Russisch bezit, en voer
tot aan de 49e graad. Naar Japan te
ruggekeerd ging hij opnieuw op zoek
naar de geheimzinnige eilanden en wel
450 mijlen in oostelijke richting maar
men vond niets dan zout water. Nu be
sloot schopper de Vries terug te keren
en ontmoette op deze thuisreis weer
de "Breskens", die intussen heel wat
interessanters beleefd had. Negen da
gen later lieten beide schepen op de
rede van Taiwan (Formosa) het anker
vallen.
Ook de "Breskens" had nog lang naar
de onvindbare eilanden gezocht, doch
was, het zoeken moede, naar de kust
van Japan teruggekeerd. Men kreeg
gebrek aan zoet water en verversingen,
daar reeds vele opvarenden aan ziek
ten gestorven waren. Gehoopt werd op
de Japanse kust de ontbrekende fou-
rage aan te vullen. Onvoldoende werd
evenwel beseft, hoeveel risico er aan
een bezoek van het afgesloten land
destijds verbonden was.
Na de ontdekking van de zeeweg naar
Indië in 1494 hadden de Portugezen
ook naar Japan koers gezet. Met de
kooplieden waren tevens missionaris
sen meegekomen, een der eerste de
beroemde Franciscus Xaverius. Het
succes bleef niet uit. Vele Japanners
werden Katholiek, doch tevens rees
ook verzet tegen de nieuwe, uitheemse
godsdienst. Er braken vervolgingen der
Christenen uit, waarbij het hard toe
ging. In 1637 brak de grote Shimabaru-
opstand uit, die met krachtige hand
werd neergeslagen. Het Christendom
in Japan, zo hoopvol opbloeiende, werd
uitgeroeid. Sedertdien hadden de Ja
panners een panische vrees voor de
vreemdelingen en hun godsdienst.
In 1639 werden de Portugezen ge
dwongen Japan te verlaten. Zij moes
ten hun factorij te Nagasaki ontruimen.
Japan sloot zich voor enige eeuwen
van de buitenwereld af. Slechts de
Nederlanders werd nog toegestaan op
Japan handel te drijven, mèt de Chi
nezen en Koreanen. Doch de Hollan
ders werden gedwongen hun factorij
in 1641 te verlaten en hun intrek te
nemen op het kunstmatige eilandje
Desjima voor de kust van Nagasaki,
en wel onder zeer beperkende en be
nauwende voorwaarden, waarover wij
het thans niet zullen hebben. Alles wat
naar het Christendom zweemde, zon
dagsrust, stichtelijke boeken of pren
ten, werd verboden. Zelfs toen de Ne
derlanders nog in Hirado pakhuizen
bouwden en daarop het jaar van de
bouw aanbrachten, zoals wel vaak des
tijds voorkwam, konden de Japanners,
die niet gek waren, dit niet gedogen,
en de pakhuizen moesten onmiddellijk
worden afgebroken, hetgeen in één
nacht met hulp van alle matrozen der
op de rede liggende schepen, tot stand
kwam. Toen pas was de goede ver
houding met Japanners hersteld.
Het was dus wel een heel waagstuk,
toen de Breskens voor de Japanse
kust het anker liet vallen, ja wellicht
wat ondoordacht. Het begin viel won
derwel mee. Het dorpshoofd en een
6