Doe het niet
"Er is ook een geiser voor een warme
douche".
en een kast voor een dwerg",
Waarom deed ik het?
Waarom doet een mens zoiets? Zich belasten met het wel en wee van een groep veeleisende, tobberige, de-boter-uit-
bradende, maar soms ontzaglijk lieve mensen Misschien deed ik het omdat ik zo hartstochtelijk verlangde naar het
weerzien met mijn geboorteland, naar de luchtjes op de pasar, naar de ijle, koele sfeer in de prille ochtend, naar de
onwaarschijnlijk sierlijke klapperbomen.
Een advertentie viel me op waarin een
reis naar Indonesië werd aangeprezen
onder leiding van een bekende TV per
soonlijkheid. Verontwaardigd greep ik
naar pen en papier en schreeuwde:
"Waarom dié man? Weet hij iets van
cultuur en godsdienst van het land, van
de historie, van de bevolking? Ik wel,
mij moeten jullie hebben, ik ben er ge
boren en getogen I"
"Je bent gek", zei mijn Karei laconiek,
"je krijgt nooit antwoord."
Maar zie, per kerende post werd ik
uitgenodigd voor een gesprek en twee
maanden later vond ik mijzelf terug op
Schiphol, waar ik - toonbeeld van reis-
technisch onbenul - een groep van 20
lieden zou begeleiden.
"Bisa bitjara bahasa Indonesia?" vroeg
iemand guitig. Nou meneer, dat is nou
het enige waarvan ik zeker ben I
Vreemde schapen telde mijn kudde.
Daar was een volumineuze vrouw, die
een snoepwinkel van heb-ik-jou-daar
voor zich uitdroeg en het gebleekte
haar in trossen op het hoofd had ge
stapeld, zo hoog als een Balische of
ferande. Laten wij haar mevrouw Offer
noemen. Nooit, gedurende de hele reis
is dat kapsel ontbonden geweest.
Daar was een man met grijze krullen
tot op zijn schouders, die als een klein
jongetje uitdagend wijdbeens stond,
zo van: ik durf best. Meneer Krul reis
de samen met mevrouw Last, met wie
hij in concubinaat leefde. Wanneer hij
klaagde over al die lastige mensen,
riep ze smekend: "Maar ik ben toch
niet lastig schat? Ik toch niet?" Zijn
dodelijk vermoeide antwoord: "Jij ook,"
deed haar ineen knakken.
En daar was het echtpaar van der
Hoop, dat een bedevaart ging maken
naar de plaats waar ze elkaar hadden
leren kennen. In de hoop datMaar
och, hoe ijdel bleek die hoop I
Meneer de Kort voelde zich altijd te
kort gedaan. Hij propte zijn rijsttafel
in ijltempo naar binnen en loerde dan
woest naar de anderen, of die zijn
tweede portie niet opaten. Vanzelf
sprekend zat hij altijd voor in de bus
en gaven ze hem "de minste kamer"
in het hotel. Meneer de Kort had nog
een onaangename eigenschap: hij was
bang voor water. Dat zag je en naar
mate de reis vorderde, rook je het ook.
De andere reizigers ontmoet u later
wel. Ik kende ze ook niet allemaal te
gelijk daar op Schiphol. Ja, meneer
Moso viel me nog op, (Indischman,
nooit terug geweest), die met drome
rige ogen mijmerde: "Maartister
doeren?"
Herinneringen van een reisleidster.
(I)
door Hélène Weski
"Ister", zei ik, "maar streng verboden
in het hotel. Denkt u erom, maak me
niet te schande, op straat opeten
hoor!"
"Tüürlijk," zei hij, "moso toh
Later, in Hotel Indonesia, moest ik hem
voor iets hebben, was zijn kamernum
mer vergeten, 413? 423?. Plotseling
rook ik wat. Dat zal toch niet waar zijn!
dacht ik, snuffelend door de gang
lopend. Steeds sterker werd de geur,
tot ik voor een deur stond waar de
stank van rotte eieren zich door alle
kieren en sleutelgaten naar buiten per
ste. Ik klopte: meneer Moso deed
open.
"Waar hebt u hem?" vroeg ik streng.
Grote onschuldige ogen, hulpeloos
schouderschokken.
Ik liep mijn neus achterna. In de kleren
kast lag hij zacht te stinken, geel en
romig. Drie pitten misten ervan.
"Soeda", zei meneer Moso berustend,
toen hoopvol: "Wil u ook?"
Ik wou
In Singapore al hadden twee dames
slaande herrie. Mevrouw Klepper
kwam wenend bij me: "Dat mens waar
mee ik de kamer deel, rookt voort
durend, dat is toch niet fatsoenlijk?
Ze zegt: als ik niet kan roken, heb ik
geen vakantie. Als ze wél rookt, heb ik
geen vakantie. Ik ga net zo lief terug
naar Holland."
's Avonds fluisterde de ander giftig in
mijn oor: "Dat loeder zwamt maar
door. In het vliegtuig al hield ze die
klep niet dicht, de hele nacht verhalen
an me kop over haar man die de benen
heeft genomen. Nou wie niet, zeg ik,
als je je toeter nooit houdt. En nou
mag ik nog niet roken ook. Wat een
stinkreis. Ik ga net zo lief terug naar
Holland!"
Hoe dan deze? Wat wordt een reis
leidster geacht te doen in zo'n geval?
Na grondig speurwerk werden er ge
lukkig twee dames gevonden die wel
bereid waren te ruilen, een zelf zwaar
rokende mevrouw nam juffrouw Paff
onder haar hoede, terwijl de toeteraar
onderdak vond bij een stokdoof slapie.
Everybody happy.
Medan.
O dierbaar land I Dat je ontvangt op
een huiselijke grasmat, omzoomd door
welkom-wuivende palmen. Hoe was ik
je geuren vergeten, je schaduwen en
je luchten, de mildheid van je bewo
ners en je hele lachende natuur, die
zijn armen breidt om ons te ontvangen!
We logeerden in een hotel-oude-stijl,
met ruime kamers, bamboematten, kak
kerlakken en individuele voorgalerijtjes
met krossi males en koffie om zes uur
's morgens. Met perkoetoets in kooitjes
tussen doorschijnendgroene pisang
bomen en juichende crotons. De slome
sfeer van de indische middag, het
plok-plok van paardenhoeven, het ge
knetter in de verte van demmo's - ik
was weer thuis I
Er werd op mijn deur geklopt.
"Ik heb", zei meneer de Kort, "in de
badkamer zo'n verrot gemetseld bakkie
waaruit je water moet scheppen
vervolgde hij bedroefd.
Ja, de kasten waren laag, dat kon ik
niet ontkennen, maar was het galerijtje
niet poëtisch, en die tuin met vogels
"Die krengen maken een heisa, daar
ken je niet bij uitslapen", zei hij.
Gelukkig trokken we de volgende dag
verder, naar Prapat.
De chauffeur had er echt zin in. We
hotsten en slingerden over de slechte
weg. Met doodsverachting passeerde
hij alles wat op vier wielen reed, ook
als dat ons langs de rand van de af
grond voerde. Ik trok de Batakse gids
aan zijn jasje: "Kan je hem niet zeggen
dat hij 't rustiger aan doet?"
"Lo nee mepro. hij wordt driftig! Ogen
dicht maar."
Het landschap was verrukkelijk. Diepe
ravijnen, waar het groen van het rijke,
vochtige oerwoud zich in duizend
schakeringen dooreen vlocht. In de
stilte hoorden we het klateren en zin
gen van het riviertje beneden, dat hier
en daar zilver opflitste. De prikkelende,
zuivere lucht, het tjetteren van bètèts,
de klarinetachtige geluiden van tortel
duiven - ach, hoe deed het me denken
aan de vakanties vroeger in Sarangan,
Batoe, Tretes.
Meneer Moso was een fervent filmer.
Hij had een toestel van voor Christus,
zo'n plat ding met klein lensje, er zat
uiteraard geen zoom op. Om dat gemis
te compenseren, ging Moso, het toe
stel aan zijn oog, in een duikvlucht op
zijn onderwerp af. Het werkte, de film
die hij later toonde wekte de illusie van
inzoomen op een roos, een gezicht.
Maar die duikvluchten brachten hem
vaak op de rand van de afgrond en
hadden we hem niet meermalen in zijn
kladden gegrepen, dan zou hij nu zeker
in de krater van de Papandajan rusten,
als het niet al eerder was gebeurd in
het ravijn op weg naar Brastagi.
Ook meneer de Kort filmde hartstoch
telijk. Voor vergezichten had hij geen
oog, maar hij leefde zich uit op in
secten, bamboebosjes, orchideeën en
duizendpoten. Aangezien iedereen van
uit de beste hoek zijn opnamen wilde
14