De vlucht naar de vrijheid
(IV)
door Kapitein Lindeboom
De ontmoeting met het Japanse patrouillevaartuig had een benauwd stief kwar
tiertje geduurd. Aan dek was het in eens heerlijk luchtig koel, en de bottelier
Donders, de enige man aan boord die een dubbele functie had, kreeg opdracht
om bij het noenmaal een extra pijpje bier aan de manschappen te verstrekken.
Meestal at men 's middags rijst en gebruikte men als avondmaal vaak een prakje
van oebi of gepofte ketellah, die in de gloeiende as van het arang-arang vuurtje
was gaar geroosterd. Water werd twee maal daags mondjesmaat verstrekt,
's ochtends en 's avonds kregen ze een mok "koppi toebroek", om de dag een
borrel en op de dag er tussen een flesje gerstenat. Op dit sobere menu zou men
het wel een tijdje kunnen uitzingen. De rantsoenering van water vond men te
krap, omdat varen in de tropen met dorst gepaard gaat. De dagelijkse rantsoenen
tabak, de borrel en het biertje werden door de mannen als hemelse genietingen
ervaren.
De taakverdeling aan boord
Schipper was Ouwehand, omdat hij
als amateur zeezeiler de meeste er
varing van zeilen en navigatie had.
Omdat al spoedig bleek dat Bennings-
hof het zeilen en al wat daarmede te
maken had, in zijn vingers had zitten,
mocht hij, na enige tijd, stuurman zijn.
De eerste luitenant Snell was de Troe
pencommandant en brigadier Donders
werd met algemene stemmen kok en
bottelier. Waarom hij en geen ander,
wist eigenlijk niemand, want de man
bleek van af het allereerste begin van
de reis absoluut niet te kunnen koken.
Na een week of wat begon hij stukje
voor beetje de allerbelangrijkste be
ginselen van het kombuiswerk onder
de knie te krijgen, maar het kostte
hem een maand alvorens hij feilloos
wist dat koffie met zoet water bereid
diende te worden. Als er weer eens
iemand een slok zoute koffie toebroek
uitspoog en de arme Donders verrot
uitschold, ging het soms een week
goed. Langzamerhand leerde hij ech
ter zijn voorraadje zoet water geschei
den te houden van de kalebas met
zeewater dat hij gebruikte voor de
afwas, het wassen en opzetten van de
beras en het koken van de ketellah.
Omdat hun watervoorraad begon te
slinken en ook omdat men vermoedde
dat de buurt van het eiland Gesar
"Jap-vrij" zou zijn, omdat het patrouille
vaartuigje immers op tegengestelde
koers was gaan liggen, liep men dit
onbewoond eilandje binnen.
Gesar wordt aan de oost-zijde be
grensd door Straat Kibvani met Ce-
ram Laut aan de overzijde en straat
Keffing aan de westkant, en zuidelijk
Ceram aan de kim.
Men vond er inderdaad een poel met
schoon, maar lichtelijk brak water.
Lichtelijk brak water is echter nog al
tijd beter dan helemaal niets, zodat
het toch maar werd ingenomen.
Toen de mannen het eilandje daarna
nog even gingen verkennen, zagen zij
tot hun schrik aan de lij-zijde van het
eilandje, in een kleine beschutte baai,
vier Japanse vliegboten, die met tak
ken en gebladerte waren gecamou
fleerd. De schrik schoot een ieder in
de benen en met trillende knieën ren
den allen naar de ten anker liggende
prauw terug. Zo geruisloos mogelijk
stapte men aan boord, werden de zei
len gehesen en maakte men dat men
weg kwam.
Men zeilde nu Oost rechtwijzend met
aan bakboord een langgerekt rif met
kleine eilandjes er tussen in, zoals
Kifar, Kidang, Nukus, Croqus en Koon.
Men verlegde daarna de koers om de
Zuid-oost en bezeilde men de Gorong
eilanden. Gorong zelf bleef aan bak
boord en aan stuurboord hield men de
eilanden Pandjang en Manawoka.
iif
CSKAM /AO£7
Z\yoqoea
Cf oooo/tooo
s<\}e>orong
0/o Töeal vonc/
3e/w/ngsho/
Aut/yesr-
c/er//e cz*?/ op
c/e ro/sen yen
lube ia
ARATO£XA
Toen men deze doorvaart verlaten had,
kreeg de prauw wat ruwer water voor
de boeg. Er stond een knobbelig zee
tje, men zeilde met krappe wind en de
schuit verlijerde meer dan de mannen
lief was. Want verlijeren betekende
vaart en tijdverlies; men moest meer
slagen maken en meer met de zeilen
manipuleren, overdag én 's nachts.
Als de mannen van al dat gelaveer
begonnen te mopperen zei schipper
Ouwehand ironisch: "Mannen, the
good Lord never promised us a safe
voyage. He only promised us a happy
landingen zelfs dat kan ik jullie
niet garanderen I
Men begreep de boodschap, het ge
mopper hield op en als "alle hands
aan dek" werd geroepen, dan kwam
ieder zonder klachten aan dek.
De volgende dag liep men de Watu-
bela eilandengroep in zicht, waarvan
Kasiui met zijn vulkaantop van 1152
meter, als eerste boven de einder ver
rees. Wijs geworden door hun erva
ring met de vier vliegboten die onder
de lij van Gesar lagen, besloot men nu
ten koste van alles, de eilandengroep
aan loef van hun scheepje te houden,
opdat de kans van een ontmoeting met
Japanse marine-eenheden zo klein mo
gelijk zou blijven.
Nadat het eilandje Tior was dwars ge
peild, zeilde men krap onder het wal
letje van Uran, omdat men zo de on
diepten van de Kai eilanden mispeil-
de en de prauw gemakkelijker Toeal
zou kunnen aanlopen.
De laatste mijltjes gaven benauwde
ogenblikken, omdat de verkleuring van
het water op ondiepten aan alle zijden
duidde. Een vriendelijke visserman ech
ter beloodste hen, door vóór de prauw
uit te varen, waardoor men te Toeal,
een Katholieke Missiepost van het
"Heilig Hart" kon afmeren.
Op Toeal had men nog geen Japanners
gesignaleerd en de vriendelijke Bis
schop van de plaats bood hun gast
vrijheid en onderdak aan. Het deed de
groep militairen goed om weer eens
met Europeanen te kunnen omgaan,
weer normaal voedsel te kunnen ge
bruiken, zich te kunnen wassen, sche
ren en van schone kleding voorzien.
De Missiepost had ook een ambacht
schooltje, dat echter tijdelijk geloten
was, omdat de schoollokalen voor de
huisvesting van een peloton van 30
man, onder bevel van luitenant Frits
Hieronimus, werden gebruikt.
Deze dappere luitenant heeft later moe
dig doch tevergeefs getracht de eilan
den tegen een Japanse invasie te ver
dedigen. De overmacht was te groot.
Luitenant Frits Hieronimus werd te Am-
bon op de aloen-aloen aan een paal
gebonden. Zonder enig voedsel of wa
ter, werd hij dagen achter elkaar ge
geseld, aan welke marteling hij ten slot
te bezweek. De assistent-resident Van
Exel, die de groep van luitenant Snell
ten zeerste had geholpen, ontsnapte aan
de gruwelijke wraakneming van de Ja
panners, doordat hij bijtijds naar Aus
tralië kon uitwijken.
Op Toeal ontmoette men ook een com
pagnie onder leiding van Edward van
Muyter, die de Kai eilanden aandeed
om te fourageren en ravitailleren. Deze
groep ging verder naar Babo, dat on
der aan de Vogelkop van Nieuw-Gui-
nea ligt, om met de bewaking van de
oliewinning in dat gebied belast te
worden.
8