13 Jenny Heetkamp en Ramona van Dalsem, goede stemmen, leuke teksten, leuke melodiëen. DE OUDE ASEMBOOM Zo lang geleën, zo lang geleën, Wat is dat alles alweer lang geleën. Nu ik na jaren soms weer vlucht in een kinderdroom, Dan zie ik staan, op de helling van de weg, die oude asemboom. Waar wij als kinderen, aan takken zwaaiend, ons lieten vallen naar beneën 'k Weet nog zo goed, al is dat alles alweer lang geleën. Zo lang geleën, zo lang geleën, Wat is dat alles alweer lang geleën. In Ngawi aan de "Djalan Tjikar" stond ons oude huis. Zo heerlijk ruim en voor ons kinderen een veilig thuis. Naar hartelust konden we spelen in die grote tuin. Waar 'k in de sawohboom klom met een boek, tot in de hoge kruin. Onder de loemboeng zochten wij naar oendoer-oendoer, We voelden ons bestormers van de Boroboedoer. Een regenbak met oeget-oeget was de grote zee, De dikke, zwarte tjeblongs leken haaien, maar je speeld'er mee. (Toch Refrein: Nu ik na jaren 'k Zie nog de stallen met de koeien en de grote stier, De dart'le kalfjes, wat hadden wij daarmee toch veel plezier, De oude put, waar de penatoe trouw zijn wasje deed, Zo zijn er heel veel van die dingen, die je nooit vergeet. En middernacht, bij maneschijn, plukte ik melatie, En bange baboe zei dan: "Nonnie, ati-ati Als na het "voeten wassen en naar bed" ik lag te dromen, Dan zag ik nog de vele bloemen en vruchten aan de bomen. (Toch Refrein: Nu ik na jaren soms weer vlucht in een kinderdroom, Dan zie ik staan, op de helling, aan de weg, de oude asemboom. Waar wij als kinderen, aan takken zwaaiend, ons lieten vallen naar beneën 'k Weet 't nog zo goed, al is dat alles alweer lang geleën (bis). Tekst en melodie Ramona van Dalsem DE ANDJING GONGGONG Tekst en melodie: Ramona van Dalsem Mijn baboe zei: er zat een dikke andjing gonggong verscholen in die grote ruimte onder 't bed. 'k Wist nooit of dat de waarheid was of omong-kosong, ik was klein en bang en had er nooit dus op gelet. Maar toen ik groter werd, toen heb ik 't wel geweten, je kon zo lekker stiekem daar kedongdoags eten. Ik kroop met een boek en een zak kriepiek in de kolong, die knusse, koele ruimte onder 't grote bed. Als 's middags d'oudjes sliepen kwam de bibik-djadjan, die goeie Yang Ngalimah deed een beetje sloom, Ze had djenang nangka en wadjik in een kleine wadjan, haar nogo-sari en klepon - was als een droom. Te dikwijls waren onze magen overladen, want haar boeboer soemsoem was betoel niet te versmaden, lekker gezellig bij Ngalimah 's middags djadjan, zo maar in 't gras onder een grote mangga-boom. De tijd op school, betoel die zal ik nooit vergeten, wat wij daar deden zeg, te erg, al te dol, want onder taal en rekenen zaten we te eten, de inktpot hadden we met sambal-ketjap vol. Die meneer Nammensma, dat was al gauw gebleken, die deed zo manis maar hij kende onze streken, je kon om één uur op je strafwerk zitten zweten, de prijs voor roedjak, van pentjit en djamboe bol. Zo zou 'k coupletten met dit liedje kunnen doorgaan, die tijd in Indië leek toch één groot avontuur, als in een flits de beelden aan mijn oog voorbij gaan, voel 'k zelfs de warmte, ook als 't wintert, kil en guur. Je zou zo graag elke herinnering bewaren, en ze als parels in een snoer willen vergaren, de harteklop van 't heimwee valt niet te bedaren, naar dat Insulinde met zijn zonnige natuur.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 13