VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD
Iets over geesten en spoken
ledereen die in Indië heeft gewoond of daar geboren is, heeft natuurlijk wel eens
verhalen gehoord, of zelfs misschien iets meegemaakt van die onverklaarbare
zaken, die we gemakshalve alle samenvoegden onder de naam SPOKEN. Hand
omhoog diegene, die in Indië heeft gewoond en die nooit een z.g. "spookhuis"
heeft gezien, of een oude waringinboom met één of meer offerandes van bloemen
en eieren aan de voet. Of een rimpelige doekoen, prevelende over een schaaltje
met brandende menjan, bezwerende (of afzwerende) bewegingen makend. Of een
put, die absoluut "anker" was, m.a.w. je kon daar geen geintjes uithalen op straf
fe van allerlei onaangename onplezierigheden. Ofga zo maar door.
Als kind leefde je in die angstwekken
de atmosfeer van Indische avond en
nacht. Dat was de tijd dat je je bewust
werd van de verhalen en waarschu
wingen van talloze baboes en kebons,
en waarin de schemering en komende
duisternis allerlei unheimische onge
rechtigheden verborgen en de donke
re schaduwen op het erf fluisterden
van geheime krachten en onwereldse
verschijnselen.
Die spookverhalen, die je om zo te
zeggen, met de pap binnenkreeg, wa
ren echter niet zó maar door die men
sen verzonnen om je bang te maken
Neen, ze geloofden daar zelf rotsvast
in en zodoende deelden zij die sterke
overtuiging aan je mede. Wat was ik
als jongen in dei tjelana monjet periode
doodsbang voor Momoh's en Gonde-
roewoh's, Koentianaks en hantoe's met
lang verwilderd haar, griezelige ogen
en klauwnagels, die allen één ding ge
meen hadden: een voorkeur voor klei
ne sinjo's I Ik vertikte het, alleen in
het donker te lopen. En geloof mij, er
waren in die jaren een heleboel stik
donkere plaatsen buiten en binnen de
oud-Indische huizen I
En wanneer in de nacht een vogel zo
klagend schreeuwde, of een hond huil
de, dan was het bibberen geblazen en
dan maar struisvogel spelen in bed.
Ha ha ha, wij zijn nu al volwassen en
geloven niet meer in die flauwe kul,
hè? Als intelligente personen die altijd
logisch denken, kunnen wij toch niet
aannemen, dat bovennatuurlijke ver
schijnselen werkelijk voorkomen. Neen,
U en ik weten nu wel beter, nietwaar?
Dat alles behoort in dezelfde categorie
als Sinterklaas en Zwarte Piet, Jan
Klaassen en de Zeekakelobbes Kin
derachtig bijgeloof, dat niet past in dit
moderne tijdperk van technologische
vooruitgang. Geesten, spoken, stille
kracht, zwarte kunst, goena-goena
bah, nonsens I Maar toch, maar toch...
Persoonlijk heb ik maar heel weinig
meegemaakt en ben ik, hoop ik, ove
rigens een nuchter mens, die niet
vaak fantaseert. Maar toch ben ik er
van overtuigd, dat er heel veel is, dat
je niet zo maar kan wegredeneren.
Mijn moeder (zaliger nagedachtenis)
vertelde mij eens (en ik geloof haar
onvoorwaardelijk) dat er geesten wa
ren in het huis in Meester Cornelis,
waar zij als klein meisje met haar fa
milie woonde. Eén ervan manifesteerde
zich in de vorm van een klein wit big
getje met een halsband en belletje om
de nek. Wanneer 'het tinkelend op het
achtererf liep, probeerden alle kinde
ren het te "koeroeng", maar dan ver
dween het plotseling en klonk het bel
letje op het voorerf I Dan was er ook
een donkere man met een rode hals
doek om, die vaak op het bakstenen
stoepje terzijde van de inrit zat, en met
handen en vingers haarknippende be
wegingen maakte. Hij had een plezierig
gezicht en scheen nooit dreigend. Men
beweerde dat hij de geest was van
een zekere Jacometti, een coiffeur.
Deze twee geesten waren niet schrik
wekkend en deden geen kwaad, dus
waren beschouwd als goede geesten.
In 1931 woonden wij in Pedjambon, na
bij de grote Willemskerk. Op een goe
de avond was er een heel gedoe in de
bijgebouwen, waar de bedienden hun
kamers hadden. Een aantal personen
hokte buiten een bepaalde kamer en
natuurlijk moest ik er meer van weten,
en stak ik mijn neus in zaken, die
(volgens Mam achteraf) mij totaliter
niet aangingen.
Volgens één der omstanders was de
vrouw in de kamer bezeten door een
kwade geest en de aanwezige doekoen
had zijn handen vol met het bezwe
ringsproces. Wel, dat moest ik toch
eens zien en ja hoor, daar lag de arme
vrouw op haar bed en sprak met een
zware mannenstem, klaarblijkelijk in
een vraag en antwoord conversatie met
de doekoen, ook nu en dan hoon
lachend en onkuise taal gebruikend.
Ik bleef daar vanzelfsprekend niet lan
ger dan een paar seconden, want nee,
dat was helemaal niet mijn idee van
aardig vermaak I Maar de scene in dat
kleine kamertje, zo erg lang geleden,
zal ik nooit vergeten.
Wat moet je daar nou van denken? Ik
weet het niet. Wat is de logische ver
klaring voor deze en andere dergelijke
verschijnselen, zoals bijvoorbeeld de
"Koeda Kepang"? En de "Batok Klap
pa", waarbij een halve klapperdop op
een stok of bezemsteel wordt geplaatst
en het hele geval na een zeker ritueel,
onafhankelijk op en neer en heen en
weer danst I
Of de "Bamboe Gila", die hoewel te
gengehouden door twee mannen aan
elk eind, toch nog rondzwaait I Of Tja-
lie's rots op een stok op een kamme
tje I Heeft U daar een verklaring voor?
Hallucinatie? Hypnotism? Misschien
wel, ik weet het niet. Hélène Weski
moet hiervan meer kaas gegeten heb
ben dan ik I
Eens woonde ik als jong vrijgezel op
het BPM-boorterrein Angana (aan de
Mahakam tegenover Sanga Sanga Da
lem) in een huis, dat uit twee flats be
stond. De flat naast de mijne was niet
bewoond en hoewel alle deuren en ra
men gesloten waren en de sleutels op
het hoofdkantoor, hoorde ik elke nacht
voetstappen, deuren open en dicht
slaan en zo nu en dan geklop. Na het
eerste onderzoek, wat natuurlijk geen
resultaat opleverde, nam ik maar de
(ons Indo's altijd verweten) houding
aan van "Soedah laat maar vooral
toen bleek dat de verschijnselen zich
alleen beperkten tot daarnaast en mij
rustig lieten slapen.
In Djakarta in 1950 hoorde ik het vol
gende amusante verhaal. Een betjak
kerel had op een avond een leuk
vrachtje. Hij was feitelijk reeds van
plan om het er maar bij te laten en
huiswaarts te keren, omdat het al
half één was en er niet veel klandizie
meer was. Maar kijk, twee mooie jon
ge vrouwtjes, keurig gekleed en zo ge-
Zien niet te gierig voor een goede
fooi, wilden naar de benedenstad gaan
vanuit de buurt van Molenvliet. O, ja,
natuurlijk zeg, en waar precies in de
Kota? O, bij de Grote Poort I "Jullie
gaan toch niet naar Pak Djagoer?"
(Het heilig kanon, symbool van vrucht
baarheid). Deze scherts werd glim
lachend afgeweerd: "Te erg jij toch."
Zo gezegd en zo gezwegen en het
drietal reed stadwaarts en de grapjes
en gijntjes waren niet van de lucht. Bij
de Poort stapten de dametjes uit en
betaalden hem met gulle hand, bank
biljetten en zelfs wat zilver. Maar, a-
doeh ilah, ampoen, de vrouwtjes vlo
gen al schril giechelend omhoog en
verdwenen op de top van het monu
ment.
Toen Amat van zijn eerste schrik be
komen was, kwam hij tot de ontdekking
dat hij inplaats van geld, een handvol
bloembladeren vasthield I
Kunt U het hem verwijten, dat hij
rechtsomkeert maakte en in volle vaart
de aftocht blies, en niet stopte totdat
hij bijna in Tandjong Priok was
H. TAS
22