De eerste renaissance van het K.B.G., een laatste glorie
van het oude kasteel slotdoor Dr. H. J. de Graaf
PRINSJESDAG A.D. 1790
Het Kasteel van Batavia, vanuit het zuidoosten gezien, naar een tekening van Heijdt
anno 1738.
Eindelijk was de blijde dag gekomen.
Volgens het plan verenigden de leden
zich op 8 maart 1790 te half acht in de
"Thuin" (buitenwoning, geen der aan
zienlijken waagde zich meer in het
door muskieten verpeste oude stads
centrum) van de waarnemend voorzit
ter ds. Theodorus Vermeer. De voor
zitter zelf. de Hr. A. Moens, was sedert
geruime tijd zwaar ongesteld.
Van dit buitenhuis reed men in eigen
koetsen "en Corps" naar het Kasteel,
voorop de rijtuigen der "dirigeerende
leden", onderscheid moest er zijn Aan
het hoofd pronkte de vergulde koets,
die de wd. voorzitter, ds. Vermeer,
daags na zijn intreepreek had gekre
gen van de toenmalige gouverneur-
generaal. Alle leden waren rijkelijk met
oranje strikken en linten getooid, wat
men als een nasleep der gebeurtenis
sen van 1787 in het vaderland kan be
schouwen, toen in de oranje-vreugde
dier dagen, iedereen, zelfs op de
beurs, oranje droeg. Heeft de dich
ter, de onvolprezen "Schoolmeester",
Gerrit van de Linde veel later niet
gezongen:
O, mocht ik eens Oranjes geest
Bij allen zien herleven,
En iedereen, ja mensch en beest
Oranje hulde geven
En mensch en beest op d'achtste
Maart
Te voet zien wand'len, of te paard
Het lieve lint aan borst of staart
Op het voorplein van het Kasteel werd
halt gehouden, om op Zijne Hoog Edel
heid de gouverneur-generaal met zijn
raadsleden te wachten, die al lang niet
meer binnen het door koorts verpeste
Kasteel woonden.
Hij zal in zijn allerfraaiste koets met
vier paarden gezeten zijn, begeleid
door hellebaardiers in uniform en mèt
schoenen. Het Dirigerende Bestuur had
de eer de Opperbestuurder "aan
hoogst deszelfs koets te recipiëren",
terwijl de andere Raadsleden, mede
rijkelijk met oranje versierd, elk door
twee gewone leden aan hunne koetsen
ontvangen werden.
Daarop begaf de Hoge Regering zich
naar "Hoogst derzelver Vergaderzaal",
denkelijk hetzelfde vertrek, dat men in
Heydt's Platenboek, zo duidelijk vindt
afgebeeld, terwijl de Dirigerende Le
den zich naar een afzonderlijke Kamer
van het "Gouvernement Generaal" te
rugtrokken, want eerst diende de Hoge
Regering nog even te vergaderen. Toen
ze daarmede klaar waren gingen de
"Dirigerende Leden" hun opwachting
maken "bij dit Hoog Aanzienlijk Lig-
chaam", waarna gezamenlijk werd op
getrokken naar de "bestemde Verga
derplaats", waarschijnlijk de "Grote
Galerij", waar men elf jaar tevoren ook
reeds bijeen gekomen was. Daar ston
den natuurlijk zetels en tafels klaar.
De Gouverneur-Generaal en de Raads
leden zo mede de voorzittende Vice-
President namen toen op "hunne Eere
gestoelten" plaats, die men tot in mijn
tijd nog in de leeszaal van het Museum
heeft zien pronken. Het waren inder
daad prachtige, onverslijtbare stoelen.
Daarom zijn ze later naar de Bestuurs
kamer verhuisd (na 1930).
Na daartoe van "Zijne Hoog Edelheid"
verlof te hebben bekomen, opende ds.
Theod. Vermeer de vergadering met
een doorwrochte "Aanspraak", een
degelijk stuk werk. Gezien het feit, dat
er in zo lange tijd geen grote vergade
ring was geweest, deed de eerwaarde
spreker maar net, of nog nooit iemand
van het Bataviaasch Genootschap en
zijn streven gehoord had.
Zijn Weleerwaarde begon dus maar
met de Mens als denkend wezen. Als
zodanig riep hij wijsgerige scholen in
het leven, b.v. de Academie van Plato.
Na deze gelukkige tijd, kwamen de
duistere Middeleeuwen. Bekrompen
lieden als Augustinus en de grote
Thomas van Aquino werden overge
slagen. In Florence begon het licht
weer te gloren met de platonische
Academie der Medici. Dit voorbeeld
werd in andere landen gevolgd, het
laatst ook in Nederland, maar dan ook
zéér uitbundig.
Zo kwam ten slotte het Bataviaasch
Genootschap tot stand, het eerste we
tenschappelijke Instituut der Europea
nen in Azië.
Maar door de zee-oorlog en de vader
landse woelingen raakte deze heilzame
instelling in de versukkeling. Thans
werd een wedergeboorte beproefd.
Daartoe werden de steun der Overheid
en de "noeste Vlijt" der leden inge
roepen.
De Gouverneur-Generaal voerde niet
zelf het woord, doch liet zijn welwillend
antwoord door zijn Secretaris voor
lezen. Het bevatte de veelbelovendste
verzekeringen van instemming en be
reidheid tot samenwerking.
Na dit aangename respons van de
"Opperbestuurder" ging men over tot
het aanhoren ener verhandeling door
het dirigerend lid De Duik over "De
Calappusboom (alias klapperboom) als
natuurlijke afleiding van den blixem
beschouwd en verdedigd", dus alweer
over het bliksems afleiden. Franklin
maakte dus wel school in de Oost.
Vervolgens kwamen de prijsvragen aan
I u 'Ut A
j dikfu/t &v>'Af
«Zw
t
y. Kfy rJ/sfSt, v4!wr«
■(st'ttrttltfluuvcnittA* /*2>AtuA*>&
78fföy>u'u/*/u/syjWf>A
K^Zv/cV
j ct/s* i "/.tAt/g