De uitbarsting van de Merapi
w;
«V
K
Menangkabau-woning, gelegen aan het strand van Karang-Tirta bij Padang.
3 (Foto: R. L. Mellema)
De dag dat ons huis begon te dansen
Uit een brief van mevr. Donk-v.d. Woerd aan haar familie.
Padang-Pandjang, 7 Juli 1926
Lieve allemaal,
Tot nu toe heb ik nog niet tot schrijven kunnen komen en nu ik eindelijk een
ogenblikje tijd heb, zal ik dan ook maar aan U allen tegelijk schrijven in de hoop
dat deze brief de ronde zal doen. Indertijd schreef ik U nog en heel kort briefje
op recepten papier van onzen dokter, het was toen nog zoo kort geleden dat
hier alles instortte, dat ik er toen nog maar liever niet over schreef. Het is dan
ook Ameeselijk geweest.
Om half elf 's morgens toen ik met
Hansje (3 maanden oud) op de divan
zat in de achtergalerij, kregen we een
hevige schok. Ik vloog op met Hansje
in mijn armen en liep naar Fer (3 jaar
oud) en An (2 jaar oud) die op het lo
geerbed in de aangrenzende kamer
zaten te spelen. Ik kon echter geen
drie kinderen tegelijk dragen. Gelukkig
kwam juist de baboe aanrennen, die
naar buiten wilde vluchten. Ik ging
echter voor de deuropening staan en
riep met wanhopige stem: "Itoe anak!
Itoe anak!" Eindelijk begreep ze me
en nam Fer en An op en zoo renden
we naar 't midden van de tuin, terwijl
de steenen ons om de ooren vlogen.
O, die stem van mij toen ik haar toe
riep: "Itoe anak! Itoe anak!" Ik had
haast geen stemO, het was ook
vreeselijk en dan het gebonk en leven
er tussendoor van het dansende huis.
Dien ochtend bleef het steeds door
schudden met kleine tussenpoozen,
die wij gebruikten om eenige kleeren
en levensmiddelen naar buiten te halen
en een tent op te slaan in het midden
van de tuin. We hadden twee koffers
naar buiten gesleept en pakten daar
het hoognoodige in. Wij waren echter
de eenigen, die voorzorgsmaatregelen
hadden genomen; iedereen dacht dat
het wel los zou lopen. Ik heb echter
altijd een angst gehad, dat dit gebeu
ren zou. Soms sliep ik 's nachts met
kussens onder het bed, om daar even
tueel onder te vluchten; zoo'n angst
had ik dat, wat er nu geschied is, zou
gebeuren.
En ja, om één uur 's middags, ik liep
juist van huis naar de tuin, daar kwam
een schok, die alles in elkaar deed
storten. Onder het loopen kwam ik in
een groote kalkwolk en vroeg me af,
of er opeens brand was, maar hoe kon
dat? Ik holde naar het midden van de
tuin, waar ik hoopte dat mijn man en
de kinderen waren. Onderweg kon ik
me niet staande houden, want de bo
dem onder mij golfde; ik liep op han
den en voeten verder. Daar stond de
kokkie met Hansje op haar arm en Fer,
die Anneke bij de hand hield. Daarna
keek ik omalles was in puin en
toeno, God, toen miste ik Evert.
Ik riep wanhopig: "Evert, Evert, kom
toch hier, kom er toch uit, kom toch
hier, kom er toch uit!" De djongos en
zijn vrouw gilden dat hun kind ook nog
in het huis was. O, het was vreeselijk!
Al gauw kwam onze buurman, de heer
Simons, binnenloopen. Om mij gerust
te stellen zei hij, dat Evert naar de
kazerne was gegaan, maar ik wist wel,
dat was niet zoo; hij moest in huis zijn.
Simons doorzocht het ingestorte huis,
maar er was niets te vinden. En op
eens
O, dat was een toneel; dat was nog
het allerergste, daar om een hoek van
een afgebrokkelde muur, daar kwam
strompelend, bleek, spierwit, geheel
onder de kalk, met gescheurde klee
ren en bebloed gezicht en kleeren,
Evert tevoorschijn. Ik wist niet waar hij
gewond was. O, het was of ik een
doode zag verrijzen. Ik dacht dadelijk
aan den slagader aan de hals, omdat
daar het bloed langs liep, maar God
dank, was dat niet zoo.
Toen hij eindelijk op een stoel zat von
den we een kleine wond in zijn achter
hoofd, een klein gat, maar hij klaagde
erg over zijn rug en over zijn been.
Als er een schok komt, kun je die
dikwijls hooren aankomen, door het
19