KINDER-VAKANTIE KOLONIE r. -Cö- Hij was één van die vele kindertjes uit de "arme" gezinnen, die leefden aan de rand van de kampong, in het oude Batavia, good old Batavia, zegt men vaak. Voor zijn zeven jaren was hij wat klein, maar bovenal te licht. Vandaar het "gedwongen" verblijf in de Kinder-vakantie Kolonie, tijdens die grote vakantie in 1920. Weliswaar waren er in die maand maar eventjes zeven pondjes bij gekomen, maar in de nieuwe klas, de tweede, bleek hij toch weer de kleinste te zijn. Wat was hij teleurgesteld, alles was voor niets geweest. Voor niets Wat men niet kon zien en wat hem duidelijk onderscheidde van zijn leeftijd genootjes, waszijn ongebreidelde fantasie. Een fantasie die hem hielp teleurstellingen, moeilijkheden en een zeker minderwaardigheidsgevoel tegen over zijn sterkere kameraadjes te overwinnen. Een voorbeeld. Omdat zijn hoofdje - overigens iets te groot voor het tengere lijfje - aan de rechterkant afgeplat was, kreeg hij al gauw de bijnaam van "Pèjang", zoiets als scheefkop. Hij leed er onder en het heeft lang geduurd voordat hij zover was die scheldnaam als een erenaam te beschouwen. Hij maakte zichzelf namelijk wijs dat hij, als knapste van de klas, hetgeen hij ook werkelijk was, dit alleen aan zijn pèjanghoofd te dan ken had. Het deed hem daarna hoege naamd niets meer en voor zijn plaag geesten was de lol er toen gauw af. Verder was het een jongen die heel goed alleen kon zijn. Met zijn film- en cowboyplaatjes fantaseerde hij de wildste verhalen. Terwijl zijn "rijkere" vrindjes echte speelgoedautotjes had den, knipte hij uit tijdschriften de mooiste auto-modellen om ze vervol gens tegen de lange zijde van bijvoor beeld een zeepdoos te plakken. Zo had hij al gauw een schitterend wagen park van de nieuwste Overland, Essex, Hudsons en niet te vergeten Packards. Bovendien hadden zijn "auto's" het voordeel dat de helden en heldinnen van het "Zilveren Doek" er plaats in konden nemen. Met de revolvers en pistolen ging het al bijna net zo. De vrindjes hadden de blikken pistooltjes en "brounèngs" uit de speelgoedwinkels. Hij koos zijn Colts en Mausser pistolen uit de ca talogi van de wapenhandel. Ze werden eerst op een dik stuk karton geplakt en daarna met de meeste zorg uitge knipt en uitgesneden. Het was moeilijk en zwaar werk. Het dikke karton be zorgde hem menige zweetdruppel en pijnlijke vingers. Maar met veel toe wijding en doorzettingsvermogen kreeg hij uiteindelijk toch een mooie collectie "schietijzers". En was er iemand die hem om zijn pro ducten uitlachte, dan wist hij wel zijn antwoorden te geven. Dan schimpte hij terug: "Jij met jouw pèstol kalèng van tjap Djepang Die van mij, ja goed, van karton, maar de model is echt van Amerika en Duitsland, hier, kijk maar, lees maar: COLT en MAUSSER". En zo goed speelde hij zijn rol van wapen specialist, dat ze hem een revolver van blik aanboden in ruil voor een pa pieren Colt mét "ivory grip". Het "gedwongen" verblijf in de Kinder-vakantie Kolonie in Soekaboe- mi was toch een moeilijke periode in Ben's kinderjaren. Een maand weg uit de beschermde omgeving, een maand weg van Paatje, Maatje, van Tjang, wier lieveling hij was, van al die an deren, die van hem hielden. Vanaf het moment dat de trein zich in beweging zette, had hij, gezeten tussen al die vreemde kinderen, ongegeneerd zitten brullen, zijn smekende blikken gericht op zijn vader, die op het per ron achterbleef. Wat moet er in die man zijn omgegaan? Ben zelf voelde zich door zijn vader verraden. Eén van de "zusters" heeft zich toen over hem ontfermd. Ze verstond haar vak goed. Zij heeft het "moeilijke ge val" rustig gekregen. Maar in Soeka- boemi aangekomen, had hij die hele lange weg van het station naar het "te huis", ondanks de vrolijke tonen van de muziek voorop en de blij met pa pieren vlaggetjes zwaaiende lotgenoot jes, toch weer stilletjes lopen grienen. Het K.V.K.-complex, prachtig gelegen aan de Selabintanaweg, bestond uit het hoofdgebouw, vier lange, lagere dependances, die door lange over dekte gangen met elkaar verbonden waren. In het hoofdgebouw was de eet zaal, in de dependances waren de slaapzalen, voor de jongens en de meisjes apart, de badkamers en de toiletten. Tegenover het hoofdgebouw, helemaal vrijstaand, was een op hoge palen ge bouwd, snoezig paviljoen. Een hoge, brede, houten trap leidde naar de voor galerij. Hier woonde de Directrice. Het geheel lag in een soort park, met een enorme speelweide, bomen, bloem perken en een statige koningspalm vóór het paviljoen van de Directrice. De speelweide zelf bood de kinderen alle mogelijkheden om zich uit te leven. Daar was de hoge slingerpaal in het midden van het veld, een hoge en kleine wip, twee grote schommels, waar je met z'n zessen tegelijk op kon, vier kleinere één-persoons, een even- wichtsbalk en tot slot een glijbaan met aan de voet een zandbak, zodat de kinderen zich niet konden bezeren. Helemaal aan het eind was er voor liefhebbers een voetbalveldje met kin- der-goalpalen. Voorwaar een paradijs voor kinderen. Echter niet voor onze kleine held "Pè jang". Hij zag meteen dat er in deze onmetelijke ruimte geen plekje te vin den was, waar hij helemaal alleen kon zijn. Altijd zou hij omringd zijn door anderen. De kinderen werden welkpm geheten door de deftige witte dame met het vuurrode kapsel. Ben voelde het da delijk, zij was de "Baas" van allemaal. De andere zusters moesten allemaal doen wat zij zei. Daarna werden de jongens en de meisjes gescheiden en vertrokken naar de slaapzalen. Hier moesten ze zich allemaal uitkleden. De eigen kleertjes werden keurig op geborgen voor de terugreis, over een maand. De kinderen kregen "gestichts kleren". Voor de jongens bestond het uit een blauw-gestreept kieltje en broek en voor de meisjes uit een rechttoe rechtaan jurkje van dezelfde stof, al dan niet voorzien van een wit kraagje. Het uitzoeken en verdelen ging heel vlot. Twee zusters stonden voor een reuze kast met kleren. De jongetjes, allemaal spiernaakt, komen één voor één. Hup, uniform voor de buik, dan een broek, "goed zo, het past", de volgende. En de rij doet een stap naar voren. Ben, als kleinste, stond helemaal achteraan. En toen hij eindelijk aan de beurt was, gebeurde het verschrikkelijke voor hem. Er waren namelijk geen jongenskleren meer. De beide zusters moesten er zelf om lachen, toen ze dat ontdekten. Maar bij Ben stond het huilen nader dan het lachen. Daar stond hij, de klei ne zielepoot, poedelnaakt en daar was geen kieltje of broekje voor hem. Maar voordat hij zijn traantjes de vrije loop liet, had één van de zusters hem al opgepakt en zei, hem zachtjes over zijn bolletje aaiend: "We vinden er wat op, hoor." Van de meisjesafdeling werden er toen jurkjes voor hem gehaald. En ja, zo is het precies gegaan. Die hele maand heeft Benny in een jurk moeten lopen. Echte frustraties heeft hij er niet aan overgehouden. Streng, maar vooral paedagogisch werd er opgetreden te gen plaaggeesten. Wat aanvankelijk iets vernederends voor hem was, bleek hem nu voordelen op te leveren. Toen de Directrice van het geval hoorde, moest hij als eerste van de kinderen, met de hoofdzuster bij haar komen. Ze heeft toen erg lief met hem gesproken. Hij kreeg nog een grote reep en de hoofdzuster speciale instructies. Dat heeft hij geweten! Hij kreeg bijzondere voorrechten en de kinderen die met hem speelden, deelden mee in die gunsten. Als ze niet buiten konden spelen, omdat het bijvoorbeeld regen de, kreeg hij de leiding bij de twee hobbelpaarden. Hij moest er voor zor gen, dat iedereen aan de beurt kwam. (lees verder volgende pagina onderaan) 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 23