Johannes van Soest,
de Indische "Van Alphen'
(II)
door Ems I. H. van Soest
Per rijtuig ging de tocht nu naar de nieuwe standplaats. De echtgenoten hadden
de avond tevoren een bruiloft bijgewoond, waar het vrolijk moest zijn toegegaan.
Zoals op elke Indische bruiloft in die tijd zal de bruid een "suikerstrooier" cadeau
hebben gekregen en heeft iemand, bij deze gelegenheid misschien Johannes
van Soest zelf, zijn gedicht "De suikerstrooier" voorgedragen. Ze namen in een
hoek van de wagen wat rust.
Een enkele traan werd nog gelaten bij
het langsrijden van de schouwburg,
waar zij veel genoten hadden. En bij
het kampement te Weltevreden, waar
Johannes vaak wandelingen had ge
maakt. Kleine Johanna zal misschien
gedacht hebben, hoe het nu met haar
danslessen moest. Haar vader heeft
haar als de kleine Jet, keurig net, ver
eeuwigd in zijn versje "het dansen".
Of zij walst of galoppeert
Nooit maakt zij een pas verkeerd
Al hippelt en trippelt zij vlugjes
daar voort
Toch let onze Jet op de maat,
zoals 't hoort.
Ze danst nooit, 't ga nog zo vlug
Binnenbeens, met krommen rug
Maar bevallig, los en net, daar ze
op goede dansers let.
Elk pretje woont Jetje
Daarom dan ook bij
en of er op het landgoed gedanst zou
worden? Dat moest ze afwachten.
Bij Bidara-Tjina wachtte een nieuw
span van zes paarden en terwijl deze
verse krachten voor de wagen werden
gezet kreeg men weer even rust. Mijn
overgrootvader Johannes haalde be
schuiten tevoorschijn, die hij aan de
kleintjes uitdeelde. Behalve Johanna
moeten dat Johannes W. A. zijn ge
weest en Abraham, want Thomas Ben
jamin zou pas twee jaar later worden
geboren. Mama berook haar reukfles
(hetgeen me in herinnering roept hoe
die wagens naar leer konden ruiken).
Tien minuten later ging het over de
toen blijkbaar nog niet geheel gladde
wegen, berg-op en berg-af. Van een
gesprek kon niets komen door het ge
schreeuw van de naast het rijtuig dra
vende lopers. Om de steilste hoogten
op te klimmen werd er oorverdovend
met de zweep geklapt en "geraasd".
Soms was de tocht gevaarlijk, langs
diepe ravijnen, maar de inlandse voer
lieden van die tijd stonden voor niets.
In een uur tijd legde men dan ook tien
palen af. Het gehos op de harde ban
ken was zeker niet plezierig, maar de
snelheid bracht spoedig "het verkwik
kend oponhoud" nader.
Men zag van alles op die rit. Het snij
den der padie, suikerriettuinen, Palma-
Christi langs de wegen, koffietuinen in
bloei, vruchtbomen en cocospalmen
en met fruit beladen Javanen. Honderd
buffelkarren met suiker en koffie, op
weg naar 's lands pakhuizen. Tabak,
cochenille-velden, kaneel, thee, zijde
en indigo: de onmetelijke rijkdom van
Java's bodem verrukte hun oog. (E.v.S.:
dat doet me denken aan wat kortge
leden een hier in Nederland geboren
en getogen Indischman meewarig op
merkte: Ach, het is altijd een arm land
geweest I I).
Illustratie bij het kinderversje "Het rijst
stampen" uit de bundel "Oost-Indische
bloempjes, gedichtjes voor de Neder-
landsch-lndische jeugd" door J. van Soest.
De zuiderkoelte bracht verfrissing en
nagenoeg ongemerkt, "onder het pra
ten", is men al te Buitenzorg. De aan
blik van de Salak en de Gedeh stem
de mijn overgrootvader uiterst dank
baar jegens zijn Schepper, die zoveel
liet tieren en groeien op deze plek.
Natuur en kunst werden hun geboden
in 's Lands Plantentuin waar de rijkste
en vreemdste planten stonden. De dier
gaarde was rijk aan tapirs, apen, mus
kusratten, bantengs, tijgers en ango
raschapen en vele vogelsoorten. Het
prachtige park met zijn fontein en vij
ver, het geurende bos, ze brachten
Johannes in verrukking I Terwijl de
wapenverzameling uit geheel Indië die
het paleis bevatte en de verzameling
zeldzame schelpen hem bijzonder boei
den.
Een mooie wandelweg wachtte hem en
de zijnen te Batoe-Toelis (beschreven
steen). De legende schreef die steen
wonderkracht toe, zodat men die
slechts behoefde aan te raken om zijn
innigste wens vervuld te krijgen. Beeld
jes uit het oude Padjadjaranse Rijk
werden door hem bekeken, alsmede
een in steen afgedrukte voetstap.
"Niet te ras" verlieten zij dit oord,
waar natuur, kunst en oudheid ver
enigd waren. Dat zij tien uren te Ba
toe-Toelis verbleven, komt misschien
doordat de kleine Bram nog een zui
geling was en zijn moeder misschien
rust behoefde. Ze beklommen toen
weer de "nauwe wagen" waar ze "als
pekelharingen" ingepakt zaten. Voor
dag en dauw draafde het vierspan bij
"wolken stof en stenenregen" berg-op,
berg-af naar het vergelegen Tjianjor.
Tjikoppo, Tjisaroea en Pondok-Gedeh
werden aangedaan, waar Johannes van
Soest opnieuw God's grootheid weer
spiegeld ziet in de door hem zo be
wonderde natuurpracht van Java.
Sprakeloos van bewondering bekent
hij zich voor het panorama, dat Straat
Soenda en Sumatra's kust laat zien.
De weg werd steeds steiler, het rijtuig
klimt langzaam de weg op, die Mega-
mendong's top doorsneed. Woester
werd de streek, ijler de lucht, men ging
langs afgronden van duizend voet
diepte. De kracht van zes buffels wordt
te hulp geroepen om het rijtuig de
berg op te trekken. Dan: een rustpauze
in het groen van de Goenoeng Poen-
tjak, waar duizend vogels zich laten
horen.
Vierduizend voet boven de zeespiegel
wachtte het vermoeide gezelschap een
pendopo, waar eerst een glas gedron
ken werd op het welzijn van vrienden
en familie en pas daarna werd ont
beten.
Wat viel er al niet te genieten voor
deze voor indrukken wijd openstaande
natuur van mijn overgrootvaderDe
Gedeh met zijn dalen, de rookpluim
uit de werkende krater, het meer War-
ma, waarvan het water voor veel kwa
len heilzaam heette te zijn. Veel te
gauw naar zijn zin moesten zij in vlie
gende galop weer naar beneden. Zij
hielden hun hart vast, want "het vuur
spatte uit rots en steen", zó werd het
vierspan aangedreven. Men stelde
echter vertrouwen in de "ijzeren
schoen", die diende om het wiel te
keren, in de sterke veren van de so
lide wagen en in de capaciteiten van
de voerman, die zijn bruintjes vast in
de hand had.
Tjipannas bood hun zijn keur aan war
me bronnen en heldere beken, zijn
vruchten van heerlijke smaak en zijn
prima groenten. Het landschap was
zeer afwisselend, nu eens bebouwde
velden, dan barre grondeen vlakte
en pal daarop een bergketen. Maar
hoe groot natuurminnaar Johannes van
Soest ook was, hij was toch zeer blij
toen hij na tien uren in het logement
27