Het verhaal van de vlinder die terugkeerde In een altijd zonnig en daarom ook heel groen land woonde eens een vlinder die warmbruin van kleur was. Elke morgen verwarmden de zonnestralen haar met dauwparels overdekte vleugels en uitgerust begon de vlinder haar nieuwe dag. Ze stoeide met de andere vlinders, vloog de hommels achterna, plaagde de vissen in de heldere bergbeekjes en wiegde samen met de libellen in de wind. En als ze dorst had laafde ze zich aan de honing van de bloemen die overal uitbundig hun kleuren ten toon spreidden als een ode aan de zon. Zo leefde de vlinder zorgeloos in de vrije natuur, gekoesterd door de warmte. Maar helaas, op een dag raakte een demoon vertoornd over de immer zorgeloosheid van de vlinder. Hij sprak: "Al die jaren vlieg je en speel je hier om me heen, maar je zult moeten beseffen dat het leven niet alleen bestaat uit het plezieren van jezelf. Daarom zal ik je sturen naar een land ver hier vandaan en je zult daar opnieuw een leven beginnen en als de tijd rijp is zal ik je weer terug laten halen". De vlinder sprak niet tegen, gelaten aanvaardde ze het lot dat voor haar lag. En zo kreeg de wind opdracht haar over te brengen naar een land waar de vlinder wel eens over had gehoord, maar waarvan ze nooit had kunnen vermoeden dat ze er zelf eenmaal zou wonen. En tijdens de reis schrompelden haar vleugels in elkaar, vervaagden haar kleuren en kreeg ze haar oude gedaan te terug. Ze werd een rups, en om haar tegen de koude te beschermen die nu allengs voelbaar werd spon ze een cocon van zilverzijde vermengd met hemelsblauwe strepen die haar herin nerde aan de strak blauwe lucht waar onder ze vele jaren gedarteld had. En toen ze op de plaats van bestem ming was aangekomen en de bittere koude door haar lijfje voelde trekken spon ze een nieuw schild over het oude heen doch even glanzend als het eerste en begon ze haar nieuwe leven. Uit haar schuilplaats bekeek ze nieuws gierig de nieuwe soort vlinders waar ze nu tussen woonde. Ze schenen te lijden aan een dwangmatige haast en ze bekeken en praatten over die rare rups in haar zilveren huisje met blauwe strepen. Maar naarmate de tijd verstreek begon het rupsje langzaam te wennen aan het levenspatroon van deze vlinders. Ze leerde dat je niet zomaar onverwachts bij elkaar op bezoek kon gaan, maar je komst diende aan te kondigen. Ze merkte dat de zon er vaak niet was, en vaak alleen licht gaf en geen warmte. Er waren ook niet zoveel libellen om mee te stoeien, en dat de bloemen niet het hele jaar door bloeiden. In het be gin had ze daar veel moeite mee maar ze leerde dat je je in de herfst hoorde in te kapselen zoals de andere vlinders deden om in het voorjaar weer herbo ren te voorschijn te kunnen komen. En hoe meer jaren er verstreken, hoe va ger haar herinneringen werden. En de vlinder sloot zich aan bij de anderen en hoewel ze in haar voorkomen ver schilde werd ze toch helemaal geac cepteerd en op een dag in mei trouwde ze met één van de vlinders die al jaren om haar heen gefladderd had en ze waren gelukkig en kregen kinderen. En elk najaar opnieuw werd de cocon dikker, want met het klimmen der jaren scheen de vlinder steeds minder op gewassen te zijn tegen de kou. Toen na 16 jaren vond de demon dat de tijd rijp was om de vlinder naar huis te halen. "Nu zal ze wel wijzer zijn geworden, nu zal ze begrijpen dat het leven meer is dan dansen in de zon". En onkundig van hetgeen zich in al die jaren had afgespeeld gaf hij de wind opdracht de vlinder te halen. En de wind vond de cocon, de zilvere met de hemelsblauwe strepen, en droeg haar over de bergen en zeeën terug naar haar geboortegrond en legde haar neer op een bed van klavers. En de zon scheen op de cocon en haar stra len deden de schilden laag voor laag smelten. De vlinder die nog in diepe winterslaap verkeerde (want het was hartje winter toen de wind haar weg voerde) begon langzaam te ontwaken. En ineens begonnen de geluiden tot haar door te dringen. Geluiden uit zo lang vervlogen tijden en nu herkende ze ook de geuren. Ze zou toch niet en de vlinder begon te trillen van emo tie en door het vibreren spleet de laatste laag van de cocon open en daar lag de vlinder blootgesteld aan de natuur om haar heen. Als door een wonder kleurden haar vleugels tot goud. Ze voelde een ongekende kracht bezit van haar nemen en ze sloeg haar vleugels uit en vloog in het rond. Verwonderd in het begin, maar toch alweer wat wennend aan alles wat eens haar leven was geweest streek ze neer op de bungur met haar weelderige lila bloemtrossen die uitnodigend in de lucht staken. En ineens kwam daar een andere vlinder aangevlogen, gracieus zoals alles rondom haar, verlegen maar toch doelbewust, omgeven door een waas van beloften en warmte. En het goud van de vlinder begon te schitte ren in de zon en warmte vulde haar hart. Ze koketteerde wat met haar goud gloeiende vleugels en lokte zo de andere vlinder naar zich toe. Hij had een warme koperen kleur ver mengd met zwarte vlekken, mysterieu ze diamanten. Een Koningsvlinder. En het was alsof de natuur verstomde in stille afwachting van hetgeen er stond te gebeuren. De nieuwe vlinder streek neer en als vanzelfsprekend beroerden hun voelsprieten elkaar. En toen alsof er een geheim teken werd gegeven stegen beiden gelijk op in een blijde, wonderlijke roes. De Koningsvlinder nam haar mee naar streken waar ze voordien nooit was geweest; dagen scheen ze te wiegen op de flanken van de wind, tot ze de blauwe bergen bereikten, de groene dalen met hun bloemen in een niet te beschrijven bonte mengeling en geuren die niet meer tot deze aarde schenen te be horen. Dit was de streek van de Ko ningsvlinder. En de vlinder genoot, ze was vrolijk en jong en overal waar ze kwam straalde het geluk van haar af. En de mensen die hen zagen zeiden: "Kijk eens wat (lees verder volg. pag. 1e kolom, onderaan) 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 8