Johannes van Soest, de Indische "Van Alphen" (slot) door Ems I. H. van Soest We keren terug naar Tenger Agong. Johannes van Soest heeft nu zijn nieuwe leerlingen leren kennen, ondernemingskinderen. Hij is nu hun "meester" of "gouverneur". De kinderen op hun beurt maken kennis met het zojuist van de pers gekomen boekje (1846) waarin de verzamelde versjes staan, die de kinderen van Batavia al langer kennen. Hoe kon dat boekje anders heten dan "Oost- indische Bloempjes?" De geur van bloemen en gewas, de geluiden van kinderen en dieren stijgen uit die bladzijden op en de kinderen zélf ruiken naar melatie en rozen. Het is weer een te betreuren hiaat in de familiekroniek, dat we niet te horen krijgen, hoe deze landheer en zijn familie geheten hebben. Het was natuurlijk na te gaan in oude jaarboekjes, maar als men jong is en zo enorm veel aan het hoofd heeftDegenen aan wie men het kon vragen zijn er niet meer en hebben er blijkbaar ook niet aan gedacht. Maar bij het samenstellen van familie kronieken komt meer dan eens het toeval te hulp, dus wie weet. Maar we kunnen ons voorstellen, dat de ondernemingskinderen evenzeer, misschien nog meer, van de versjes hebben genoten als de schoolkinderen uit Batavia. Want het waren immers levensechte kinderen, die ze hier te genkwamen, tijdgenootjes, kinderen uit Indië I Ze zullen gelachen hebben om de goede djongos Sidin, die in de achtergalerij als een dolle te keer gaat omdat hij denkt dat de Sètan hem heeft besprongen: Schreeuwend liep hij heen en weder, Smeet zijn hoofddoek op den grond, Zwaaide met zijn kris in 't rond, Viel op het laatst vermoeid terneder, Tot ik hem daar liggen vond. Verschrikt vraagt de kleine sinjo wat er aan de hand is en Sidin roept luid: "Sinjo! Sètan!" Hij keert njo zijn rug toe en wat springt er uit zijn badjoe? Een muis Wat zullen ze een sympathie gehad hebben voor Pietje, die een donkere huid heeft, maar zo goedaardig, hulp vaardig, gehoorzaam, wellevend, mee lijdend, toegevend is. "En nooit geeft kleine donkre Piet aan Pa en Ma het minst verdriet". Ze zullen geschaterd hebben om de fabel van de slimme aap, die Loerie, de papegaai, ziet zitten met een pisang in de bek. Direct be gint de monjet een loflied te zingen op die fraaie bonte vedertooi. Een vo gel zo schitterend uitgedost, zal wel een even mooie stem hebben! Loerie, de ijdeltuit, laat direct zijn schel ge kras horen en de aap verdwijnt grijzend met de gevallen pisang Ze zullen hun rijst met smaak gegeten hebben, om dat er over dat gewas zo'n leuk lof lied in hun boekje staat en beseft heb ben: "Wat kan men toch veel zaken van klappernoten maken!" Ook leerden ze uitkijken, want omdat een mangga er heerlijk goudgeel uitziet, hoeft hij nog niet lekkerder te zijn dan eentje met een grasgroene schil! "Nauw was zij aan Karel's mond, of hij smeet haar op de grond, want de vrucht zo schoon op 't oog, was vol wormen, vies en droog". De moraal? "Oordeelt niemand dus naar schijn, ligt kont gij bedrogen zijn. 't Kleed der braven is soms grof, slechtaards dekt soms fijne stof." Of hoe zal het dochtertje van de land heer meegeleefd hebben met Mietje, die aan haar mama vraagt precies zo'n armband met diamanten te kopen als het rijke nichtje Daatje bezit I "Een gouden armband, kind, met zulk een duren steen, daar ging het tracte- ment van vader gans mee heen," ver zucht Mama en vraagt dan, wie Mietje een huis, spijs en drank en lesgeld moest bekostigen? "Goud noch geld geeft eer, "en Mietje komt tot inzicht: "Geef mij een kus, Mama, ik vraag geen armband meer." Het dochtertje van de resident, die kleine nuf, die zich te hoog acht om met Grietje te spelen, wier vader maar commies is, maar die dan door de dood van de resident plotseling arm wordt. Ze zullen hun speelgoedkast eens goed hebben ge ïnspecteerd, want lazen ze niet van dat achteloze Grietje, die ondanks Mama's waarschuwing dat de rajaps in aantocht zijn, haar kastje met pop pen, wiegjes, mooie spelletjes, veer tien dagen lang gesloten houdt en dan tot de ontstellende ontdekking komt, dat er alleen vieze rajaps in krioelen, verder niets I En dan die Klaas-Maloe! Als zijn oom uit Nederland op bezoek komt verschuilt hij zich achter zijn moeder en wil oom niet aanzien, om tenslotte als oom roept: "Kom hier!" brullend weg te vluchten: "Tra-maoe sama oom Het geschenk dat deze voor hem bedoeld had, kwam nu een ander ten goede. En Herman de snoeper dan, die als zijn ouders uit zijn, de dispenskast inspec teert, zich volstouwt en aan tafel niet eten kan. Hij tracht de schuld van het verdwijnen der lekkernijen op de "dis pensier" af te schuiven. Op een goede dag komt hij in de kast een fles tegen, die wel heerlijke zoete wijn zal bevat ten en zet die gulzig aan de mond. Walgend spuwt hij de inhoud uit, maar te laat. Hij heeft zoveel castor-olie bin nen gekregen, dat hij dagenlang buik pijn heeft. "Tokke-tok tok, tokke-tok, zo stampt ons kokje de rijst in 't blok..." zo wor den de korrels schoon en wit, tot er geen enkel zwart puntje aan zit. "Wascht ze heel helder en kookt die en maakt, dat ze ons aan tafel zo lek kertjes smaakt." Broertje, die weet wat dit stampen beduidt, strekt naar de boeboer de armpjes al uit. Kokje stamp gauw de rijst in uw blok, broer tje heeft honger! Eend, kip en kalkoen willen met "dedak" hun maal ook wel doen. "Kindren! wilt voorzigtig wezen, als ge soms met vuurwerk schiet!" een ver maning die nog uiterst actueel is nu wij elke oudejaarsavond horen van kinderen die voor hun leven door on verstandig afschieten getekend wor den. "Op het bamboes bijgebouw, zag men spoedig de atap gloren; keuken, dispens, stal en schuur vatten vuur. Wat er in was, ging verloren". Dan is er die jongen, die zich vermaakt ten koste van een Chinese vriend. Hij bindt hem een kikvors aan de staart, zoals Chinezen die toen nog droegen. De malle sprongen van het beest ple zieren de plaaggeest, maar andere kin deren maken, vermoedelijk van tali dhook, een andere staart en bevesti gen die aan zijn kraag. Alle kinderen lachen en vragen: "Kèh, wat komt gij toch hier doen? Man, ge zijt gewis verkeerd, hier wordt geen Chinees ge leerd!" De plaaggeest beklaagt zich bij de meester, die hem streng antwoordt: "Spotters krijgen spot tot loon. Wilt g'u zelf voor leed bevrijden, doe dan ook geen ander lijden". Lizewordt ze zo geprezen omdat ze mooi dansen, tekenen, schrijven of lezen kan? Nee, dat is het niet, maar ze is sinds ma ma's dood een tweede moedertje voor haar zusje "en verjaagt muskiet en vlieg, die haar wakker maken." De koelie verdient volgens Johannes een loflied, want wat hij al niet zon der breken of verliezen voor je bij el kaar pikolt. Behandel uw bedienden toch altijd trouw en goed. "God mint die werkzaam is en braaf, 't zij dame of meid, 't zij heer of slaaf". Hij haalt het voorbeeld aan van de baboe die twee kinderen met gevaar voor eigen leven verbergt voor moordenaars. Kin derlijke liefde van een jonge Chinees. De kaart van Oostinjeer is geen onderwerp dat hem ontgaat om er kin deren deelgenoot van te maken. En onderwijl gelooft hij dat het Alziend Oog zijn toekomst kent. Dat ondervond hij toen hij nog maar drie weken op Tenger Agong zijn func tie van gouverneur, huisonderwijzer, vervulde. Het gedichtje komt voor in de derde druk van de Bloempjes, Batavia mei 1857. "Ik woonde eens op Krawangs bergen ter hoogte van tweeduizend voet Waar 't dikwijls hevig waait en regent En 't onweer vaak verschrikkelijk woedt." 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 16