Afscheid van Njonja Controleur uit Timor
Nu draaien we de tijd 63 jaar terug en zit ik in een pasanggrahan in Kopan
(Timor, 1200 m hoog) na de geboorte van ons dochtertje, dat een jaar na de
geboorte van onze zoon Frank, werd geboren. Het is mijn vaste overtuiging dat
in ieder mensenleven hoogte- en dieptepunten zijn en daar ik wel geloof dat dit
mijn laatste artikeltje in Moesson zal zijn, ga ik nu maar vertellen hoe ik ze
beleefde gedurende mijn laatste jaar op Niki Niki en mijn twee eerste jaren in
Atamboea, aan de andere kant van Timor. Onze oudste zoon Frank werd geboren
op Kopan, 1200 m hoog, aan het eind van de droge tijd, een soort Paradijs.
Het geurde naar la France rozen. Perzische rozen klommen langs alle deur
posten en ik logeerde in het paviljoen van de familie Meyer, waar ik alle denk
bare hartelijkheid ontving.
En nu de geboorte van ons dochtertje.
Kopan in de regentijd; geen fijn loge
ren bij de familie Meyer, maar daar de
Assistent-resident ongetrouwd was en
zoals boze tongen zeiden, geen goede
naam had, was ik aangewezen op
de pasanggrahan, bepaald geen vrolijk
vertrek. Zoals zo vaak voorkwam bij
jonge mensen die niet bestand waren
tegen het eenzaam in de binnenlanden
zitten, was ook deze jongeman min of
meer zenuwziek geworden en voordat
hij teruggeroepen was naar Batavia,
had hij toch nog kans gezien de ruitjes
zwart te verven, waarschijnlijk uit angst
dat eventuele voorbijgangers naar bin
nen zouden kijken. Daar de pasang
grahan aan een doodlopende weg lag,
waar geen mens of hond ooit langs
kwam, was deze goede zorg naar mijn
idee wel overbodig geweest. Weer te
rug naar de geboorte van Edy, in de
regentijd. Onze dokter, een aardige
jonge dokter, kondigde aan: dit keer
was de geboorte een stuitliggingblij
dat ik dit niet van tevoren wist, want
het is pas mijn tweede geval, maar nu
is alles goed, gelukkig liet uw man een
verpleegster van Java komen, want
daar ik griep heb, zult U mij voorlopig
niet meer zien. Het ging die eerste
paar weken ook werkelijk prima en
toen mijn man voorstelde dat ik nog
enige weken onder de goede zorgen
van de verpleegster rustig op Kopan
zou blijven, en hij weer aan het werk
zou gaan, had ik daar geen bezwaar
tegen en in opgewekte stemming ging
hij weer weg. Maar het werd een
beetje anders dan we verondersteld
hadden. Mijn man weg, verpleegster
waardeloos. We hadden een keurige
huisjongen, Amat, een Javaan die een
bedevaart naar Mekka gemaakt had en
daardoor in de ogen van de bedienden
met een aureool van heiligheid werd
omringd. Mijn Inlandse verpleegster,
ook maar een mens, bezweek voor zo
veel heiligheid, zodat ik haar bijna niet
meer zag. Maar de regentijd zette door
en om een uur of 12 barstte de on
weersbui los. Toen bleek ook dat de
pasanggrahan niet op zulke weers
gesteldheden was berekend, Nevel
slierten trokken door de kamer en toen
ook klein zusje begon te hoesten, had
ik maar één gedachte: mijn man moest
terugkomen. Maar hoe lang zou dat
duren, wanneer zou hij over de ban-
djirrende rivier kunnen komen. Ik ge
loof dat ik in die dagen van wachten
in een soort apathische berusting leef
de. En toen eindelijk lukte het mijn man
over de rivier te komen en ik voelde
me weer veiliger dan ooit. De verpleeg
ster sloofde zich weer uit in goede
zorgen en alles was weer normaal. Ik
heb vaak gedacht, wat straalt er toch
van mijn man uit, dat hij in zijn werk
nooit driftig wordt, maar toch steeds
zijn wil oplegt. Werd hij indertijd niet
aangezocht voor de pacificatie van
Atjeh.
Nooit heeft hij daar geweld gebruikt
maar ging elke middag ongewapend
door de kotta wandelen. Hiermee won
hij de vriendschap van de hoofden,
een vriendschap die een mensenleven
duurde. Ik geloof dat het zijn volkomen
eerlijkheid in alles was en zijn direct
aanvoelen wat er onder bepaalde om
standigheden moest worden gedaan.
NU was zijn eerste gedachte, die mist
moest uit de kamer blijven, dus leende
hij van de groepscommandant een
groot, zwart zeil, liet daar de pasang
grahan mee omringen en, geen neve
len meer in de kamer. Maar mij lukte
het niet, weer helemaal tot rust te ko
men. Mijn vriendelijke zorgzame baboe
kreeg een kindje. Ook een stuitligging,
en daar er geen dokter kon komen, en
mijn man en een mandoer alles deden
wat mogelijk was, moesten ze na uren
het opgeven en baboe en kindje stier
ven.
Toen daarna de berichten uit Holland
slechter werden en na enige weken
het bericht kwam dat mijn lieve moe
der was overleden, begreep mijn man
ook dat we weg moesten van Kopan,
terug naar de bewoonde wereld. Ge
lukkig was mijn man intussen A.R. ge
worden, maar het zou nog wel een
week of zes duren eer de verhuizing
kon plaatsvinden, weken waarin ik niet
los kon komen van de angst, zusje te
moeten verliezen. Maar eindelijk kwam
dan toch het heerlijk bericht, dat mijn
man Assistent-resident was geworden
van het gewest Atamboea, aan de an
dere zijde van Timor. Eindelijk brak de
dag aan dat we met een gouvernements
stomer en later per vrachtauto aan
kwamen op Atamboea. Wat ik bij het
binnenrijden kon waarnemen was een
vruchtentuin met op de achtergrond
een hertenkamp, een huis dat me
enorm groot leek, een platje met een
bloemenbak en op de rand van die
bloemenbak een jongetje van een jaar
of acht dat ongetwijfeld de hoop zal
Het begon met een telefoontje.
"Bent u mevrouw van Lith?"
"Die ben ik."
"Hebt u op Atamboea gewoond?"
"Dat klopt".
"Herinnert u zich nog een achtjarig
jongetje, Frits van R. M.".
"Die zou ik nooit kunnen vergeten!"
"Dat is aardig, want daar spreekt u
mee".
"O, wat vind ik dat enig Kunnen
we niet een afspraak maken?"
hebben gekoesterd dat die nieuwe
mensen nu eens een jongen van zijn
leeftijd zouden hebben. Daar onze kin
deren twee en drie jaar waren moesten
we hem wel teleurstellen, maar het is
toch een heel fijne vriendschap ge
worden. De vader van Frits en mijn
man werkten erg prettig samen en van
zijn moeder ontving ik heel veel harte
lijkheid. Toen het na enige maanden
bleek dat nummer drie in aantocht was,
heeft mevrouw van Raesfelt Meyer
voor me gezorgd zoals je alleen maar
in Indië in de binnenlanden kunt heb
ben, maar wat een band geeft die nooit
kan worden vergeten. Mevrouw van
R.M. was een heel fijne vrouw met een
allerliefst gezicht, die op zich had ge
nomen, zoon Frits via "de Clerx" me
thode les te geven. Dit was een uit
komst voor ouders in de binnenlanden,
want deze methode stelde hen in staat
de kinderen tot hun 13e jaar bij zich
te houden, daar de resultaten zeer be
vredigend waren. Hun dochtertje Mie-
ke, die daarvoor al te oud was, zat op
een pensionaat bij de nonnen. Met de
vakanties kwam ze thuis en ik hoor
nog de blijde klank in de stem van de
moeder: "Nog maar zoveel dagen en
dan is onze Mieke weer bij ons." En
nu heeft, dank zij Moesson, Frits mijn
adres gevonden en hoewel de leeftijd
geen acht jaar en vijfentwintig jaar
meer is, was het toch een alleraardigst
weerzien. Hij had heel mooie foto's en
kiekjes uit die jaren bij zich en zo
konden we toch nog een paar uren
in het sprookjesland van onze jeugd
leven.
Naschrift:
Njonja Controleur neemt nu af
scheid. 92 jaar lijkt me oud genoeg
om het bijltje erbij neer te leggen.
Met erg veel plezier heb ik die
stukjes uit de Timor-tijd (Niki Niki)
geschreven, maar er is een tijd van
komen en er is een tijd van gaan.
J. VAN LITH-VON SCHMIDT
AU F ALTENSTADT
19