maatschappelijk succes. Het lijkt alsof het onderscheid tussen totok en Indo hem nooit parten heeft gespeeld. Uit zijn verhalen blijkt dat gedeeltelijk an ders te zijn geweest. Hij vraagt zich af of hij bijvoorbeeld als kantoorhoofd in Medan geplaatst had kunnen wor den. Daar hadden de gouvernements accountants controles te verrichten bij Engelse en Amerikaanse bedrijven. Europeanen zouden wellicht de con trole door een Indo-Europeaan moeilijk kunnen verdragen. Zo lagen die zaken toen. Het heeft hem overigens niet in zijn zelfvertrouwen geschaad. In Soe- rabaja meldde hij zich als adspirantlid van de Simpangse sociëteit en later van de exclusieve "Cercle Artistique". Indische collega's waren daar geen lid van. Vader duchtte de strenge ballo tage niet, waar velen hem voor hadden gewaarschuwd. Hij werd als lid ge accepteerd; in die dagen volgens zijn zeggen, een uitzonderlijke gebeurtenis. Ik heb hem gevraagd waarom hij daar zo veel waarde aan hechtte. Moest dat nou zo nodig? Waar ging emancipatie over in snobisme? Zouden we dat nu misschien rol- en structuurbevestiging noemen? Hij zegt er alleen over dat die clubs interessante programma's hadden, die alleen voor leden toegan kelijk waren. En verder dat hij wel eens wilde zien op welke gronden ze hem zouden kunnen weigeren. Als mensen van nu zal je toch het fijne niet snappen hoe het toen en daar in elkaar stak. Ik ben er zo eentje van nu, hoewel ook zichtbaar Indisch. Ook mij heeft het nooit "gestoord". De appel viel hier niet ver van de boom. Ik heb mijn kwetsbare kanten, maar ik denk niet omdat ik Indisch ben. Ik moet er lang over nadenken om me iets voor de geest te halen dat met discriminatie te maken kan hebben. Dat vrijwel niemand het verschil kent tus sen Indisch en Indonesisch, treft mij niet en verbaast mij nog minder. Vader kan zich daar nog wel over opwinden en nijdig uitvallen naar een van zijn kleindochters. Daarom juist willen ze hem zeker niet ergeren. Ze doen erg hun best maar verdwalen toch nog al eens hakkelend in het babyion van Indonesiërs, Inlanders, Indo's, Indi- schen, Nederlands-Indiërs, Indische Nederlanders, Indische mensen, In dische jongens, Indiërs, Indo-Europea nen, noem maar op. Ook bij Marijke merk ik na zo'n twintig jaar huwelijk nog wel eens in een familiegesprek een lichte paniek. "Zeg maar "zwar ten' zegt Hanne dan. Dat mag, want ze hoort er zelf ook bij. Maar over het Brabants-goedmoedige "aapjes" van een van de schoolvrienden, kan ik me behoorlijk opwinden. In stilte, want ik laat me niet kennen. In de familie van Marijke was er een of ander stokoude tante die het eens over mij had als over dat "gele man netje". Ik moet zeggen, dat ik dat nou ook weer niet zo leuk vond. Ik ben officier bij de Landmacht ge worden. In mijn schooljaren heeft moesje me er voor het eerst op attent gemaakt dat ik later in dienst zou moeten. "Je zal wel merken dat ze daar Indische jongens achteruitzetten, daar hebben ze het niet zo op", of zo iets dergelijks zei ze. Ik was ver baasd, omdat ik haar nog nooit over zoiets had horen spreken. Ik begreep ook niet hoe en waarom zoiets zou gebeuren. In de Landmacht heb ik er ook daad werkelijk niets van gemerkt. Op de KMA hadden we veel instructeurs die zelf in '45-'50 in Indië hadden gevoch ten. Er waren nogal wat Indische jon gens onder de cadetten. Een van hen werd zelfs uitdrukkelijk ten voorbeeld gesteld om zijn punctualiteit. De her komst was in geen enkel opzicht een punt. Ik geloof zelfs dat in het leger, misschien beter dan elders, Indische jongens de competitie aan kunnen. In de Landmacht hebben we de laatste jaren een legerkorpscommandant, ter- ritoriaalcommandant en divisiecom mandant gehad, die Indische jongens waren. In mijn cadettenjaren werd ik door de medecadetten voor de hoogste functie gekozen. Ik hoorde dat de moeder van een van mijn jaargenoten, die als totok voor de oorlog in Indië had gewoond, verbaasd was dat voor die positie, waaraan ook veel representatie was verbonden, een Indische jongen was uitgekozen. Ik was zelf niet op het idee gekomen. Ik was negen jaar toen we in Neder land aankwamen. Moesje en vader heb ben ons bewust Nederlands opgevoed. Zij kozen hun eigen weg, gingen in Bussum wonen en niet in Den Haag, wat meer voor de hand had gelegen. We speelden er en gingen er op school met de dorpsjeugd. In het begin werd nog wel eens wat gescholden, maar ik kon hard lopen en Vic maakte het kar wei af. We waren geen helden, maar ook geen lammeren. We gingen op de padvinderij en op dansles. Toen we in 1950 een groot huis betrokken, hadden we doorlopend veel aanloop en logees. Integratie en assimilatie verliepen zo spelenderwijs. Maar toch door alles heen heb ik altijd heel erg aan Indië gehangen. Vanaf de oprichting was ik een vurig supporter van de RMS. Op school schreef ik op de borden, "Ambon moet vrij", ook onder proefwerken, wat mij in één ge val een onvoldoende opleverde. In 1955 kwam Westerling in Hilversum een spreekbeurt houden. Ik zat er met rode oortjes bij en dronk zijn woorden in. In de pauze sprak hij mij aan. Hij zei dat hij blij was dat de jonge generatie er ook was. Toen ik het moesje vertelde was ze sprakeloos. Vader zat toen in Djakarta als adviseur van de Indonesische re gering. In die jaren verdwenen nog al eens Nederlanders daar in de gevange nis. Begrijpelijk dat mijn belangstelling niet erg gelegen kwam. Ik ben later heel anders over deze onderwerpen gaan denken, zowel over de RMS als over Westerling. Maar ze blijven gevoelsbanden vormen met het land waar ik vandaan kom en waar we weg moesten. Een paar jaar geleden vertelde Marijke bij het wakker worden dat de treinkaping bij de Punt was af gelopen. Er was met militaire middelen (lees verder volgende pagina) Linkerfoto: Verjaardagen zijn nog altijd eetpartijen, de oudste generatie van de familie Turpijn in 1978. Eerste van links op de foto is de vader van Charles Turpijn, de 4e van links zijn moeder. Rechterfoto: Charles en Marijke Turpijn. 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 23