VOETSTAPPEN IN 'N ANDERE WERELD "Bose geesten" bestaan se toeh? POIRRIÉ Het was in Bandoeng omstreeks 1930, dat er een gezellig huis met grote tuin en een wijds uitzicht op de sawahs, te huur kwam te staan. Een prachtige grote waringin stond opzij van het huis. Toen wij onze kokkie, als eerste, vertelden dat wij het huis gehuurd hadden, betrok tot onze verwondering haar gezicht; ze verdween meteen in de bijgebouwen om het nieuws aan djongos en baboe te vertellen. Er kwam geen commentaar. Zoals dat in Indië ging, waren we vlug "over" en hadden we het droomhuis betrokken: het zou echter niet van lange duur zijn, want wij zijn toen wéér ver huisd, gedwongen door raadselachtige omstandigheden! Toen we op orde waren, kwam onze djongos, ook op verzoek van de andere bedienden, mijn moeder vragen of er een slamatan gegeven kon worden - van wege de waringinboom I Ze voelden zich niet senang en waren takoet als er geen slamatan zou ko men. Natuurlijk was mijn moeder er dadelijk toe bereid: een slamatan is altijd goed. Er kwamen hulpvaardige familieleden van kokkie om het eten te helpen bereiden, en toen kwam de priester. In de garage kwamen de man nen bijeen, meest ons onbekenden. Gezeten op tikars op de grond baden zij om Allah's zegen. Hierna begaven allen zich naar de waringin en er wer den spijzen en bloemetjes neergelegd bij de brede stam. Wij keken met ont zag naar de "geestenboom"! Kort daarop kregen we een jong hond je, dat, zolang het nog niet zindelijk was, 's nachts in de goedang in de bijgebouwen sliep. Ik vond het leuk hem er heen te brengen. Met het hond je in mijn armen liep ik op een avond over de donkere kakilima, langs de keuken en de ommuurde soemoer naar het goedangkamertje. Ik was toen 16 jaar en was nooit bang in het donker geweest. Maar op die bewuste avond voelde ik opeens van achter een hand op mijn schouder drukken. Ik schrok erg, keek om en dacht dat mijn broer me had willen plagen en me bang ma ken. Maar ik was alleen - en tóch had ik die hand zó duidelijk gevoeld Ik was zó geschrokken, dat ik het hondje op de grond zette en naar huis terug rende. Ik vertelde bevreesd en met wild kloppend hart wat me overkomen was I Mijn moeder zei natuurlijk, dat ik het me verbeeld had, en zij bracht de hond naar de goedang. Ik zei, dat ik nóóit, nóóit meer in het donker over de kakilima wilde lopen Toen de volgende morgen de bedien den binnenkwamen, was ik al naar school en mijn moeder dacht al lang niet meer aan het voorval. Baboe ging naar de put en begon de was te doen. Opeens gaf ze een luide gil en kwam dodelijk verschrikt van achter de put- muur te voorschijn. Mijn moeder stond juist bij de keuken om kokkie blandja 32 te geven en riep uit: "Baboe, wat is er I" "Oh, nja, ik was aan het werk en ineens voelde ik een hand op mijn schouder drukken I En er was nié mand I" Ze beefde over haar hele li chaam en wilde niet naar de put terug. Mijn moeder was, alle Hollandse nuch terheid ten spijt, onder de indruk en vertelde dat de non hetzelfde over komen was de avond tevoren. - Tjela- ka, tjelaka I Toen werd korte tijd later mijn moeder ziek, nierbekken ontsteking. De voor geschreven obat hielp niet; het werd een langdurige geschiedenis. Toen kwam op een dag onze goede kokkie met het voorstel of de njonja met haar mee wilde naar haar kampong (ze woonde vlak bij) naar de doekoen/ priester. Zij zou door gebed genezen. Ze hoefde slechts één fles leidingwater mee te nemen. Meer om kokkie een plezier te doen en vertederd door de lieve zorgen van het oudje, liet ze een afspraak maken met de doekoen. Zo trokken ze samen op een ochtend de kampong in. De doekoen zat op een matje op de grond van zijn huisje en vroeg mijn moeder tegenover hem plaats te nemen. Hij nam de fles water en verzonk in gebed, steeds langzaam de fles stre lend. De vroomheid en overtuiging van deze eenvoudige man lieten niet na veel indruk op mijn moeder te maken. Na enige tijd gaf de doekoen de fles aan mijn moeder terug en zei dat ze telkens een beetje ervan moest drin ken. Ze zou dan heel gauw beter zijn. Maar - ze moest verhuizen Het was niet goed waar we woonden - weg gaan, zo gauw mogelijk I Hij wilde geen geld hebben voor zijn hulp en gebed. Mijn moeder dacht dat de kokkie hem wel verteld had te verhuizen, maar ze nam toch met eerbied de fles aan. Die dag dronk ze, met kleine slokjes tel kens, het water op. En ze was inder daad enige dagen later genezen, dit tot verwondering van de huisarts die langs kwam. (Maar mijn moeder ver telde hem niets over de fles water). Toen volgden twee gebeurtenissen el kaar snel op, die ons deden besluiten een ander huis te zoeken. Soms kwam een oppervlakkige kennis van mijn ou ders ons opzoeken. Hij stond bekend als een zonderling - hij woonde alleen in een somber huis en vertoonde zich weinig bij andere mensen. Tijdens het bezoek haalde hij ineens een stukje ijzerdraad uit zijn zak tevoorschijn - en zwaaide het om zich heen. Hij ver klaarde, zich verontschuldigend, dat hij weer "lastig gevallen" werd door on aangename geesten, en door met een ijzerdraad om je heen te slaan kon je "ze" van je afhouden. Daar waren ze bang voor. "Maar hier zijn geen gees ten, hoor," zei mijn moeder, maar toch niet erg overtuigend "O, ja wel," zei de man, "het is hier bijzonder leven dig!" - Ze lieten het er verder bij, maar tóchTóch En toen kwam de druppel die de em mer deed overlopen. Op een middag kwam er een verschrikkelijk onweer opzetten met donder en bliksem, zoals die in de tropen kort, maar heel hevig kunnen uitbarsten. De lucht knetterde van de onophoudelijke bliksemflitsen. En opeens - sloeg de bliksem in vlak achter de waringin op het stenen ter ras opzij van het huis. Het was een klap die ik nooit meer zal vergeten. Ik heb het maar één keer in mijn leven meegemaakt, maar het blijft me altijd bij. Gelukkig zaten we aan de andere kant van het huis, zodat ons niets overkomen was, behalve dat we ver stard van schrik waren. En tóen zeiden mijn ouders: "En nü gaan we verhuizen, het is genoeg ge weest." En dat deden we ook heel kort daarna. Toen ik enige jaren geleden voor het eerst weer terugkwam in Indonesië met een groepsreis, reden we in Ban doeng toevallig langs ons oude huis met de waringin in de voortuin. Hij stond er nóg steeds na al die tiental len jaren, alleen was hij in mijn herin nering veel groter en dikker. Met een lichte huivering keek ik naar de boom - die zóveel zou kunnen vertellen. Het huis was bewoond - zouden die men sen ook steeds "tjelaka" hebben, of...? J. HUIJER-POLDERVAART Rustig nou, het was maar een spookver- haaltje.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 32