'^Bctboe Ooep
Soepiah en onze vier aan boord van de "Scharnhorst". Met een door 't vijftal geadopteerd
klein jongetje.
Het eerste Europese verlof na zes jaar hard werken was, vanwege de toestand
in de wereld (1930) onze neus voorbij gegaan. En ook de tweede keer durfden
we geen illusies te koesteren. Zij het om andere redenen. Deze keer was 't
louter een familieaangelegenheid. De kinderz(r)egen had zich nl. van de hele
crisis geen zier aangetrokken en ons in elf jaar tijds door de ooievaar vier
pakketjes thuis laten brengen. Overigens alle vier even welkom. Inhoud: drie
meisjes, één jongen, oudste acht, jongste drie.
Onze firma was niet erg scheutig. Betaalde met verloven alleen de overtocht
voor man, vrouw en twee kinderen. We zouden er natuurlijk twee thuis kunnen
laten, bij de baboe. Maar welke?Toch maar niet; samen uit, samen thuis.
Toen was ineens die Duitse Scheep
vaartmaatschappij daar. De Nord Deut-
scher Lloyd met een voordelige aan
bieding. Voor een zeer redelijk bedrag
in twintig dagen van Singapore naar
Holland. De K.P.M. tot Singapore was
bijna duurder.
Bovendien, als er meer dan drie kin
deren waren, mocht baboe mee voor
niets en niemendal. Nou, dat leek ons
dus wel.
"Kom", zei toen onze Engelse firma,
die zich tegenover de Duitsers toch
niet kon laten kennen, "laten we ook
's in de bus blazen, we nemen de vier
bloedjes voor onze rekening" (We
hadden ze de vorige keer wel een
voordeeltje bezorgd.) Alle hinderpalen
waren dus opgeruimd.
Een zalige bootreis stond ons te wach
ten en acht maanden niets doen. Geen
huishouden, geen lessen in drie ver
schillende klassen en een kleutertje,
geen opdrachten en na-geloop van be
dienden, geen "polikliniek", want dat
was ook één van mijn taken, iedere
morgen van zeven tot acht. Wonden
verbinden, afzichtelijke zweren op de
nuchtere maag, uitdelen van chinine.
In Holland de kinderen naar school.
En Soepiah mee voor hulp aan boord
en ook in Holland.
"Mèloh Soep?" Ga je mee?
"Mboten ndoroèstoe mboten".
Neen, echt niet.
Dat viel tegen. Wat nu? Bediendenkan
toor aanschrijven voor een zee-baboe?
Bij Soepiah drong ik verder niet aan.
De kinderen wel. "Ga nou mee boe..."
vlijde Mick van drie, de armpjes om
baboe's hals, 't is daar leuk joh...",
of ze er geboren en getogen was.
"Niét non Mick... niét... baboe baang
...baang kot" Ze sprak met de kinde
ren een beetje Nederlands. Opgewon
den door alle voorbereidingen bleven
ze haar aan 't hoofd zeuren. "Je gaat
wél mee hoor boe". En baboe raakte
toch gefascineerd door 't onbekende.
Ze babbelde vrolijk mee en toen ik na
enige tijd vroeg, "hoe is 't, zal ik jouw
papieren toch ook maar klaarmaken",
zei ze, een beetje verlegen draaiend,
"Inggih... mongoh". Als ze maar in
sarong-kabaya mocht blijven lopen, an
ders zouden de tjitjaks haar zeker uit
lachen. Ze kreeg warm ondergoed,
flanellen kabayah's in alle kleuren, een
warme jas. "Kousen en schoenen
Soep, dat moet"; hartje winter.
Tot Singapore ging alles goed. Daar
stapten we over op de "Scharnhorst"
(later omgebouwd tot oorlogsschip?)
Arme Soep. De vrije overtocht gaf
haar recht op drie of meer malen daags
eten. Ze kon gebruik maken van toilet
en douche. Ze kreeg een matras, maar
waar ze die kon neerleggen moest ze
zelf uitzoeken. Misschien in de strijk-
kamer. Te laat. A| ingepikt door een
Chinese bediende van een Engelsman,
n.b. zonder kinderen.
We legden haar bed neer in één van
de hutten van de kinderen en de avond
van vertrek kwam ze er niet meer uit.
Ze begon de koffers uit te pakken. En
of ze zich toch tekort gedaan voelde,
verkeerd voorgelicht, ik weet 't niet.
Toen ik de volgende morgen al vroeg
bij de kinderen kwam, lag baboe in
elkaar gerold als een egel, onder de
dekens.
"Ben je ziek, Soep?" Geen antwoord.
Pas toen ik de vraag herhaalde klonk
't gesmoord: "Mboten". Niet ziek.
Wat dan wel? Ze stond niet op. Ik
bracht haar brood en thee, ze roerde
niets aan. Ook de volgende dag
bleef ze koppig onder de dekens.
Dat kon gezellig worden. Niet alleen
de zorg over onze woelmuizen, maar
ook nog over een baboe met tinka's.
Twintig dagen in hongerstaking, hoe
zouden we dat moeten oplossen?
De volgende dag, tot mijn grote op
luchting, was ze, als ik in de hut kwam,
a| netjes aangekleed. Kant en klaar en
bezig Mickje's schoentjes dicht te
strikken. "Waras Soep?" Ben je beter7
Maar niet te veel vragen. "Ingih ndo
ro". En daar ging de bel voor 't ontbijt
van de kinderen. En ik had haar niet
voorbereid. Ik had nl. gezien dat in de
kindereetzaal ook een tafeltje gedekt
was voor de twee enige bedienden. De
Chinees en Soepiah. Maar als ik haar
nu zou vertellen dat ze met een vreem
de man aan tafel moest, zou ze on
middellijk terug kruipen onder haar
dekens. Op z'n beloop maar laten. Af
wachten hoe 't zou gaan; ik wees haar
haar plaats, van de Chinees nog geen
spoor. En 't tweede couvert stemde
haar blijkbaar niet tot nadenken. Zij
begon aan een boterham en ze had
nog maar net een hap in de mond toen
hij er aankwam. Een beetje verbaasd,
misschien had hij haar nog helemaal
niet opgemerkt aan boord. Hij maakte
een lichte buiging en nam tegenover
haar plaats. Nogmaals arme Soep. De
vlammen sloegen haar uit naar alle
kanten. Ze boog zich diep over haar
bord en kreeg met moeite haar brood
op. Dit was dan ook buiten alle adat,
een eerbare Javaanse vrouw aan één
tafel met een onbekende man. De
eerste en de laatste keer, dacht ik. Die
komt niet meer de hut uit. Of, om over
boord te springen
Hoe weinig kende ik onze mensen. De
diepte van Oosterse zielen. Als ik bij
de volgende maaltijd de kinderen bij
(lees verder volgende pagina)
10