TWINTIG RIETSLAGEN door Dr. H. J. de Graaf Zoals U wellicht weet heeft in de vorige eeuw prof. P. J. Veth een standaardwerk over Java geschreven, eerst in drie, ten tweede male in vier delen. Het is uiter aard thans verouderd, maar het dwingt nog steeds bewondering af door zijn grote volledigheid en zijn nauwkeurigheid, zo mede door de aangename stijl, waarin het geschreven is. Ook dient men er rekening mee te houden, dat de schrijver, stammende uit een oud Doopsgezind geslacht, dat meer verdienstelijke mannen aan ons vaderland heeft geschonken, een overtuigd liberaal was. Dit komt vooral in het tweede deel naar voren, waarin hij het Cultuurstelsel be schrijft, of liever veroordeelt. Onder de vele schaduwzijden van dit landbouw kundig stelsel, dat zo vele miljoenen aan onze staat heeft opgebracht, vermeldt hij de lijfstraffen, die aan het Cultuurstelsel verbonden zouden zijn. Op blz. 417 van het tweede deel schrijft onze auteur: "Wie ongeschikt of on willig was, werd met rottingslagen gestraft, en toen dit in 1840 verboden werd, bij het minste verzuim uit zijne betrekking ontslagen". Waar heeft onze geleerde vriend zijn wijsheid vandaan? Daar hij Java nooit heeft bezocht, moet hij het uit een of ander dik boek opgedoken hebben. Hiervoor komt het meest in aanmer king het derde deel van het grote werk over het Cultuurstelsel van de oud resident S. van Deventer J.Szn., dat zich nederig noemt: "Bijdragen tot de kennis van het Landelijk Stelsel op Java, geschreven op last van Z. Exc. den Minister van Koloniën, J. D. Fran sen van de Putte", drie flinke delen van te zamen zo'n 1575 bladzijden, verschenen te Zalt-Bommel van 1865 tot 1866 en toen was het nog niet eens voltooid, want in het laatstgenoemde jaar viel het liberale ministerie Fransen van de Putte en kwam er een conser vatief aan het bewind, dat de verdere publicatie stopte. Het is dus een mach tige "torso" gebleven, waarin ontzag lijk veel te vinden is, als men de moed heeft om in dit reuzenwerk, dat een register mist, te gaan bladeren. Doch op blz. 415 van het eerste deel troffen wij een zinsede aan, die zonder twijfel prof. Veth tot zijn oordeel over het Cultuurstelsel moet hebben geïnspi reerd: "Het Cultuurstelsel, in stede van het dorpshoofd (desahoofd) te doen stijgen, en zoo doende den hef boom van de maar te vaak overdreven arbeid te versterken, heeft dat hoofd tot den laagste mogelijken trap ver nederd, en met den misdadiger gelijk gesteld "Wil men bewijzen?", vraagt de ver ontwaardigde auteur, en beschrijft daarna, hoe deze vernedering der de sa-hoofden in 's Lands vergaderzaal aan de orde was gekomen. In het jaar 1840 kwamen in onze Sta- ten-Generaal wijzigingen in de organi satie der rechterlijke macht in Indië ter sprake, en daarbij was melding ge maakt van een misbruik, dat naar men zeide, hier en daar op Java bestond; t.w. het bestraffen van desahoofden met "rottingslagen". De Hr. van De venter (aan wiens driedelig werk "Bij dragen tot de kennis van het Landelijk Stelsel op Java" (I, 415/16) een en ander ontleend is), voegt hieraan de insinuerende opmerking toe: "Het Cul tuurstelsel was toen tot volle ontwik keling gekomen". Het is begrijpelijk, dat deze zaak in de Kamer besproken werd, omdat lijfstraf fen niet tot de officiële en geoorloof de bestraffingen behoorden, evenmin trouwens als in het moederland. Men kende boeten, hechtenis, gevangenis straf en ten slotte ook de doodstraf, die slechts met toestemming van de Gouverneur-Generaal mocht worden toegepast. Maar stokslagen ontbraken. Het antwoord van de minister van Ko loniën ad interim (voorlopig J. C. Baud) was merkwaardig. Deze conservatieve bewindsman ontkende het bestaan der "rottingslagen" niet. Hij zal er gedu rende zijn dubbel verblijf in de Oost ten minste wel eens van gehoord heb ben. Hij keurde evenwel ten strengste af, dat Inlandse bestuursambtenaren daarop getracteerd werden. Hij achtte die straf ondoelmatig, daar zij geen andere uitwerking kon hebben, dan deze hoofden tegen het Gouverne ment en zijn ambtenaren te verbitteren. Hij hoopte daarom, dat "zulke straffen zelden werden opgelegd", en bij ge heim schrijven naar Indië gaf hij de gouverneur-generaal Eerens in over weging, om bij een geheime rondzend brief aan alle autoriteiten te informe ren, of zulke strafoefeningen bij hen plaats vonden, en hun in èlk geval te doen kennen, dat het opleggen van de straf van rottingslagen aan desahoof den, bij wijze van arbitrale correctie uitdrukkelijk werd verboden, en in het vervolg zou worden aangemerkt als een verregaand misbruik van gezag. Inderdaad nam de Landvoogd op 24 juni 1841 een dergelijk besluit en schreef alle residenten van Java in ge noemde geest aan. Het resultaat van dit onderzoek was, dat "hoe zelden ook, toch in sommige residenties het door den Minister onderstelde kwaad plaats vond". Dit bleek n.l. uit de 17 door de residenten ingezonden rappor ten. Zij vermeldden, behalve "kriminele straffen voor misdaden, de straffen of korrektiën door de politie opgelegd voor kleine verzuimen en ligte ver grijpend In vier residenties kwamen als bestraf fing voor: vermaning, arrest, opsluiting, dwangarbeid en in zeldzame gevallen zelfs ontslag van de betrokkene. In vijf andere gewesten kwam het tot arrest en dwangarbeid, maar ook rot tingstraf, doch pas na ontslag uit de dienst van de petinggi, die te kort ge schoten was. In drie residenties kwam blokarrest voor van één tot acht da gen, dwangarbeid aan de publieke weg, maar nooit rottingslagen met be houd der betrekking (dus wel na be komen ontslag). Slechts in vijf van de 17 residenties was het toebrengen van rottingslagen, met behoud der functie van desahoofd bekend, en wel: a. een enkele maal b. zelden en alleen bij grove nalatig heid, en misschien eens met behoud der betrekking c. alleen in zéér enkele gevallen d. regelmatig bestraffing met rotting slagen en bij herhaling met ontslag e. bij voortdurende nalatigheid der de sahoofden in de koffie- en suiker- tuinen soms en dan zonder ontslag. Onder de voorganger van de resi dent werd de man eerst ontslagen, dus thans niet meer. Gezien al deze mededelingen der resi denten acht ik de slotsom van de Hr. van Deventer "dat de hoofden der ge meenten door de uitvoerende magt al dus werden mishandeld" te generali serend. Ze zouden n.l. door de praktijk van willekeurige residenten "aan den schandpaal gebonden en met bloedige, soms doodende striemen gegeeseld" zijn (Im420). Het schijnt inderdaad wel eens voorgekomen te zijn, dat een enkele onder een strafoefening be zweken is, doch dit blijkt niet uit de residentiële rapporten. In later tijd is bij een dgl. executie steeds een ge neesheer aanwezig. De conclusie van de schrijver lijkt mij daarom overdre ven. Bovendien verbood de minister dgl. bestraffingen bij ambtenaren in functie ten strengste. Men zal zich echter afvragen, hoe dit gebruik (of liever: misbruik) van de rotan (niet rotting, dat volgens Van Dale, Spaans riet betekent) bij wijze van berisping toegediend bij ambte lijke fouten of verwaarlozing der be- stuursplichten door lagere ambtenaren in zwang is geraakt. Is het een uitvloeisel van het Cultuurstelsel, dat pas in 1830 ingevoerd werd, of is de oorsprong veel ouder. Het best laten zich deze lichamelijke bestraffingen verklaren, door ze als een minder prettige erfenis uit de Compagniestijd te beschouwen. Wan neer men de verhalen uit die goede, oude tijd naleest, zal men opmerken, dat zo min Europese als Inheemse au toriteiten afkerig waren van een kwis- 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 16