Bovenstaande foto werd omstreeks 1910 gemaakt ter gelegenheid van de installatie van de nieuwe regent van Keboemen, Raden Adi- pati Aroeng Binang VII. Deze regent stamde uit een markant Javaans aristocratengeslacht, dat in de loop der tijden talrijke bestuurs ambtenaren heeft voortgebracht. De eerste die de naam Aroeng Binang droeg was aanvankelijk opstandeling tegen de Soenan, maar bracht het tenslotte tot regent. Zijn zoon en kleinzoon onderscheidden zich in het Solose. De vader en de overgrootvader van de zevende Aroeng Binang (degeen dus om wiens installatie het hier gaat) waren eveneens regent van Keboemen. Aroeng Binang VII was een voortreffelijk regent, die veel deed voor de welvaart en de vooruitgang van zijn regentschap. Uit erkentelijkheid voor zijn vele verdiensten werd hem in 1922 - toen hij 35 jaar in gouvernementsdienst was - door de regering de gouden songsong verleend, welke onderscheiding hem tijdens een luisterrijke plechtigheid in de kaboepaten van Keboemen door resi dent M. B. van der Jagt van Kedoe werd uitgereikt. Aan de feestelijkheden die toen ter ere van de zeer geliefde regent werden gehouden, werd zowel door de Inheemse als de Europese bevolking van de plaats enthousiast deelgenomen. Deze bijzondere foto werd Moesson ter beschikking gesteld door Dick Nooij, wiens vader, de heer J. Nooij (geheel rechts op de voor grond) in de jaren 1908-1916 als onderwijzer was verbonden aan de H.I.S. van Keboemen. Links van hem de heer Tol, eveneens docent aan de H.I.S.daarnaast de heer de Loo (van de B.O.W.). tig gebruik van de rotan. Het werd als een noodzakelijk kwaad beschouwd. Pas onder invloed der Verlichting, die ook in de koloniën haar schijnsel ver breidde, won een meer humanitaire behandeling van de "kleine man" veld. Maar nog in 1805 liet de regent Soer- janagara van Soemedang aan zes tot acht hoofden elk 500 rotanslagen ge ven, die zij wel niet zullen overleefd hebben (Priangan III par. 2100). De tijd van het Cultuurstelsel zal daarom eer der een matiging dan een vergroving van dit ruwe optreden vertoond heb ben. Doch op 17 juli 1789 (drie dagen na de val van de Bastille), oordeelde de Hoge Regering te Batavia, dat het onmogelijk was Europeanen en Inlan ders op gelijke wijze te behandelen. Men kon aan de bewoners des lands niet steeds lichte straffen opleggen, daar zulke zaken niet altijd justitieel konden worden behandeld en wel uit hoofde van de gewone omslag en véle inconveniënten, die daaraan verbonden zijn. Een krachtdadige behandeling met de rotan, mits niet misbruikt, was soms te verkiezen in deze landen, waar men niet altoos de Europese gebruiken kon volgen. Moge ik een voorbeeld geven uit eigen ervaring. In 1927 was het op en om het Koningsplein een geweldige drukte wegens de Pasar Gambir. Een Inheem se karrevoerder, die naast zijn trek ossen liep, maakte een verkeerde manoeuvre, waardoor het verkeer in de war dreigde te lopen. Maar een Inheemse politieagent merkte het op, vloog op de schuldige toe en gaf hem een flink pak slaag. Ik was toen enigszins onthutst en verontwaardigd over dit grof en willekeurig optreden van de handhaver der openbare orde, maar later kon ik beter begrijpen. Gesteld dat de agent er in geslaagd was om de schuldige voerman te be keuren en inderdaad zijn juiste naam en adres - joost mag weten waar - op te tekenen. Dan had een veroordeling door de Landrechter moeten volgen, met oplegging van een boete. Die kon de boosdoener natuurlijk niet betalen, dus dan werd het misschien gevange nisstraf. Wat een soesah om een kleine overtreding. Ik heb het idee, dat de autoriteiten met de bestraffing op he terdaad van de doortastende politie agent wel even zo graag genoegen zullen hebben willen nemen, als het slachtoffer van de politionele willekeur zelf, die er met een paar flinke klappen af kwam. Maar zo iets mag natuurlijk niet te vaak gebeuren. Op den duur zal de order van minister Baud wel effect gehad hebben. Ik heb tenminste nooit meer van het wille keurig toedienen van rotanslagen ge hoord. maar, dat moet toegegeven worden, mijn Indische gezichtskring was uiteraard beperkt. Wel weet ik, dat de lijfstraffen zich op den duur tot ge bruik in besloten kring beperkt heb ben, n.l. in gevangenissen en in mili taire strafkampen. Daardoor haalden deze bestraffingen zelfs nog onze ver lichte 20e eeeuw. In de laatste, een soort van Indisch "Nieuwersluis" wer den zowel Europeanen als Ambonne- zen en de overige "Inlanders" op deze hardhandige wijze tot de orde geroe pen. De socialist Van Kol heeft er zeer mis prijzend over geschreven in zijn reis boek. Militairen, die zich misdroegen werden eerst in de z.g. tweede cate gorie ondergebracht. Gedroeg men zich daar een kwartaal lang onberis pelijk, dan kreeg men de eerste cate gorie, waar men een beperkte vrijheid genoot, b.v. dat men mocht uitgaan enz. Na twee maanden kwamen zij in de derde categorie, waarin zij de volle vrijheid genoten, die bij de gewone dienst behoorde. Ging dan nog alles goed, dan konden zij bij de gewone troep terugkeren. De verbeteringskuur (lees verder volgende pagina) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 17