^ier inner ing en ZbCetjil (XLV) Vreemde gedachten 18 Altijd als ik voor familiebezoek een dag in m'n geboorteplaats ben ga ik een uurtje naar de dijk waar ik mijn jeugd spelend en krabbe- scharre- tukkend heb doorgebracht om de zee weer eens te zien, te horen, te voe len, te proeven en te ruiken. Daartoe zet ik me dan op een bank en laat mijn zintuigen op de zee los. Dan ben ik nergens meer en geniet alleen nog maar van al de genietingen die de zee mij te bieden heeft. "Even het ruime sop kiezen", noem ik dat. Toen ik enige weken geleden in een voor Nederland zeer zeldzaam warm zonnetje in de meest gemakkelijke houding "het ruime sop" zat te kie zen, gebeurde er iets dat me nog niet eerder was overkomen: ik sudderde, waarschijnlijk door de mij nog steeds zeer bekend voorkomende warmte, te rug naar "toen vroeger", naar een dag dat ik ook aan zee zat. Dat was in januari 1949 op het smalle strand voor kampong Anjor Lor. Eigenlijk zat ik daar niet aan zee, maar lag ik met mijn rechter schouder en steunend op mijn elleboog tegen een klapperboom aan. Hoewel een zeer vermoeiende en ongelukkige houding bleef ik toch harpstijf liggen, want het was de enige houding die het me mogelijk maakte de verste horizon te zien. Rechtop zit ten tegen de direkt aan zee staande klapperbomen was namelijk onmoge lijk omdat al die bomen sterk over- "IRRIWADDI" Op de lagere school kregen wij vroe ger het laatste lesuur van de week altijd voorlezen. Welke boeken er al lemaal zijn voorgelezen weet ik niet meer, maar heel goed herinner ik me, die in de 5e klas werden voorgelezen (1954, hier in Holland). Dat was de trilogie: "Woeltje", "Stuurman Aart", "Schipper Wessels", van K. Norel. Het bijzondere van deze boeken vond ik dat de hoofdpersoon "leefde en woon de" in de stad waar ik geboren en getogen ben. Het verhaal speelde ten tijde van de Gouden Eeuw en ging over een jongen die op een schip van de V.O.C. mee voer, en daardoor ook in Indië kwam. Ze beleefden allerlei spannende avon turen onderweg en later kwam het schip met zijn lading weer aan in onze woonplaats. Wat ik erg leuk vond waren de straatnamen die dan in het boek genoemd werden, zoals bv. het "Kreupeltje" (mijn ouders wonen er 50 meter vandaan) ik kon me dan ook erg inleven in deze verhalen en het avontuur begon aan me te trekken. Het bleef me trekken, wie weet? helden naar zee. Zeker wel zo'n vijf entwintig graden. Nou, ga daar maar eens tegenaan zitten. Dat is niks. Je hoofd wordt naar beneden gedrukt en je horizon komt niet verder dan je tenen. Waardeloos gewoon En het ging me juist om die verste horizon. Die geweldige ruimtelijke afstand waar je zo heerlijk de ogen in kan strekken zonder ergens tegenaan te moeten staren. Dat was voor mij het einde en ik had er elke ongelukkige houding graag voor over als ik maar naar mijn hori zon kon oneindigen want ik had lang genoeg tegen de zichtbeperkende groeisels op Java's bodem aange keken. Toen ik zo dus in die ongemakkelijke houding lag te horizonnen kwam de brandende vraag waar ik al enige da gen mee worstelde: waarom hellen die klapperbomen naar zee over, weer naar boven. "Waarom toch, waarom", mompelde ik, vuil kijkend naar de bomen. En laat ik toen ineens denken de oplossing gevonden te hebben. Ze staan, zo dacht ik, klaar voor een duik in het zilte nat, maar kunnen de moed niet opbrengen er uit zichzelf in te duiken en wachten op een helpende hand, in de vorm van een duwtje in de rug, een streng commando of Joost mag weten wat, die ze over hun aarzeling heen helpt. Zo op het eerste gezicht, Nu moet U weten dat we vroeger achter een scheepswerfje woonden (je leest trouwens weinig over scheeps bouw in Moesson, werden er in Indië vroeger geen schepen gebouwd?, be halve dan prauwen en vlerken?) waar wij soms 's zondags, als er niemand was, op het terrein speelden. Je had (nu nèt gesloopt) een helling, waarop een ijzeren rails, die schuin het water inliep. Over die rails reden karretjes, waar een schip op voer, en dat werd dan zo de helling opgetrokken. Een maal op de helling werd een wissel omgezet en reed men het schip naar de plaats waar het gerepareerd moest worden. Soms was er helemaal geen schip en dan speelden wij met die karren. Eén jongen liep heel hard te duwen, de rest van de buurt zat er dan op, de wissel was omgezet en dan reed je met een rotgang een heel stuk. Eén vervelende buurjongen wilde nooit du wen, maar wel iedere keer erop zitten. Nou goed, dan ga je maar alleen En wij duwen. Intussen had iemand de wissel weer recht gezet en daar stoof hij heen, wel recht door, zo het water in. We hadden er niet bij gedacht dat en dat geef ik direkt toe, een zeer vreemde gedachte. Maar toch, on danks dat ik alle factoren voor vreemd denken mee had - onder anderen: de spanningen van de tweede politionele actie waren bij mij nog niet ontspan nen, het was hoog water en aan de andere kant van de aarde stond een volle maan - was die gedachte van niet durven duiken nog zo gek niet, want die gedachte is me niet vreemd. Ik sukkelde namelijk ook met het spontaan te water duiken en nog steeds. Als ik in een zwembad de onderkant van de waterspiegel wil be kijken ga ik in duikhouding staan en wacht dan rustig af. Er is er altijd wel eentje in het bad die niet uitkijkt en tegen me aanloopt waardoor ik mijn duik af kan maken. Het goede in de mens in me besloot de klapperbomen de helpende hand te bieden. In het, langs de bomen rennen en een duwtje geven zag ik, op'het heetst van de dag niet zo zitten. Ik zag meer in een streng commando. Ik sprong veerkrachtig op (die goeie ouwe tijd toch), ging tussen de klap perbomen staan en riep luid en dui delijk: "Attentie, op uw plaatsen!" Wel een overbodig commando tegen bomen die misschien al tientallen ja ren op een en dezelfde plaats ston den, maar ik wist ook zo gauw niet iets anders te bedenken. Ik vervolg de met: "klaar" en telde af: "Satoe, doea, tiga" en bij tiga gaf ik met mijn geweer uit de heup het startschot. Er gebeurde niets. En gelukkig maar, want stel je voor dat de klapperbomen wel het water ingedoken waren. Ik geloof dat ik het niet overleefd had. Mijn voetstappen zouden voor eeuwig in een andere wereld geklonken heb ben. J. BLOKKER hij bijna verdronk. Maar goed, dit ter zijde. Veel later, ik was ruim 18 jaar, werd op diezelfde werf weer eens een schip gebouwd (meestal waren het repara ties). Voor die werf was het een flink schip, het kon dan ook niet vanaf de helling te water worden gelaten, daar het water er niet breed genoeg voor was. De te waterlating moest dus over dwars. Het schip werd een duwboot om in India op een rivier te gebruiken, het kreeg de naam van die rivier, die was "Irriwaddi". Toen het schip klaar en de tewaterlating daar was, ging ik kijken, want het zou een enorme vloed golf geven was gezegd. Dat viel nogal mee, maar het was toch een specta culair gezicht. En toen? Wat lees ik de volgende dag in de krant? Het grote geluk was mij ten deel gevallen Er werden nl. mensen van boven de 18 jaar gevraagd, die als meewerkend passagier mee wilden helpen het schip naar India te varen, want ja, daar moest het toch naar toe De terugtocht was ook gratis Aanmelden bij het Arbeids bureau. Dat zou ik doen, had ik de kans om ook eens de tropische kant (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 18