"Ivy" (Australisch Volbloed) die ik voor
mijn slagen als onderwijzeres van mijn ou
ders kreeg. Bij de achterkant van een hotel
op Bodjong (Semarang) waar ik een tijdje
gewoond heb. Mijn kamer (speciaal uitge
zocht tot grote ergernis van mijn ouders)
was rechts achter met de witte zijmuur, vlak
naast de paardenstal. Vanuit mijn bed kon
ik door gaten en spleten in de muur, in de
stal kijken.
oorlog in functie bleef.
Maar nu weer terug naar de tijd
1900) dat mijn ouders pas ge
trouwd waren en in 't huisje aan het
einde van Gang Schmalz woonden.
Grootpa Winterberg was erg tegen het
huwelijk geweest, vond mijn vader niet
degelijk genoeg. Maar zo'n verove
raarstype trekt altijd. Mijn moeder zei
eens, op een mooi groot huis in Nieuw
Tjandi wijzend: "Ja, met die had ik ook
kunnen trouwen, dan had ik daar nu
gewoond, maar we noemden hem "het
Kalf". En daarmee was alles gezegd.
Kort voor mijn geboorte had de uit
barsting van de Kloet plaats, waarover
mijn moeder mij vaak verteld heeft.
Zij had de nacht te voren mijn vader
gewekt en gezegd: "Kijk eens naar
buiten, alle hemellichamen hebben
grote kringen om zich heen en ik heb
wel eens gehoord, dat er dan ergens
een berg aan het uitbarsten is. Door
de stofdeeltjes in de lucht krijg je dan
die kringen om de sterren". Mijn vader
lachte er maar wat om en de volgende
morgen was alles nog normaal. Maar
toen hij naar zijn kantoor in de bene
denstad van Semarang wilde gaan,
riep mijn moeder hem nog na: "Als er
een aardbeving komt, zie dan de soos
te bereiken en kruip onder de biljart
tafel". Pas om een uur of 9 's morgens
begon het donker te worden en het
werd griezelig stil. Geen vogeltje hoor
de je meer. De bedienden waren met
een naar de kampong gevlucht, alleen
een katjong was nog overgebleven.
Met zijn hulp spande mijn moeder het
paard voor de bendy, stak de kaarsen
lantaarns aan, liet de jongen met een
van de lantaarns bij het hoofd van het
paard lopen en zo ging het stapvoets
over de weg langs het ravijn tot de
Tjandiweg en dan over Djomblang naar
de stad. Hoeveel uren ze daar over
gedaan hebben, weet ik niet, maar
toen ze bij het kantoor van mijn vader
kwamen, was daar niemand meer en
ook niet in de soos. Dan maar weer
terug. Nu moesten de paarden altijd
onder aan de Tjandiheuvel bij het tram
station Djomblang 10 minuten rus
ten zodat ze goed op adem konden
komen, om de steile heuvel op te gaan.
En terwijl ze daar wachtten, zag mijn
moeder uit het donker iemand opdui
ken met haar zijden parasol boven het
hoofd. Het was mijn vader, en er volg
de een gelukkige hereniging. Langza
merhand begon 't weer lichter te wor
den en liep alles hier dus goed af.
Kort na mijn geboorte verhuisden mijn
ouders, meer naar het begin van Gang
Schmalz in een huis boven op de top
van de eerste heuvel. En dit huis, waar
ik mij eerste jeugdjaren in beleefde,
was werkelijk voor mij een paradijs
op aarde. Boven over de hele voor
galerij had mijn vader een balkon laten
bouwen, waar mijn ouders 's morgens
koffie en 's middags thee dronken en
van waar je een prachtig uitzicht had
op de rede van Semarang en achter
op de bergen, de Oengarang, Soem-
bing, Sindoro, enz. De voor- en zijtuin
waren van de weg gescheiden door
een gepleisterde stenen muur, met het
bekende honingraatmotief. En daarop
stonden op gelijke afstanden, wit ste
nen potten, met een soort vetplanten,
voorzien van scherpe doorns. Deze
muur had men blijkbaar tegen het weg
zakken van de grond gemaakt.
En toen ik enkele jaren geleden deze
plek nog eens bezocht, bestond er van
het hele huis niets meer, maar die ste
nen muur, nu zonder potten, was er
nog, na ruim 75 jaren. Op de plaats
van het huis was alleen een klein op
trekje, waar militairen uit en in gingen.
Wat een verandering, toen dat vredig
typische oud Indische huis, met zijn
prachtige gevarieerde tuin, nu niets
dan een kale vlakte, met een kampong
huisje er op. Het vroegere huis had
een met marmer betegelde voor- en
binnengalerij, waar naast aan twee
Mijn eerste rijpaardje de Ploengko 5
jaar oud), rechts mijn moeder, links achter
de ponny tante Christien (zuster van mijn
vader, gehuwd met dr. von Wedel), en haar
dochter Hanni.
kanten de ruime slaapkamers. Achter
de binnengalerij een grote eetkamer
waar boven de tafel nog een "pungka"
hing. Deze werd tijdens de maaltijden
door een katjong in de achtergalerij
met een touw heen en weer bewogen.
Van de achtergalerij, waarbij opzij nog
de z.g. spenkamer, ging een lange
overdekte overloop naar bijgebouwen:
Goedang, keuken, badkamer, toilet, de
bediendenkamers, de wagenkamer en
nog een ruimte, die later als koeienstal
dienst deed, met een apart stuk van
het erf, waarop een enorme waringin-
boom stond. Natuurlijk volgens de be
dienden vol met gendroewohs e.d.,
maar die me er niet van weerhielden
vaak aan de luchtwortels te zwaaien.
Tegenover de wagenkamer aan de an
dere kant van de tuin de paardenstal
len met de paarden voor de bendies,
de lieve bruine van mijn moeder, de
koeda galak van mijn vader. Van
grootpa Winterberg, die een tijd bij
ons woonde, zijn geeltje (een isabel)
In de nis Helmie de Pineda, toentertijd ook onderwijzeres in Salatiga. Links mijn zusje Ilse
met haar vriendinnetje Loes Dutry van Haaften. Beneden aan weerskanten van de nis mijn
vader en moeder.
11