Een kraton bestormd en gebrandschat I door Dr. H. J. de Graaf De Sitinggil van de kraton in Djokja. 20 juni 1812 In de verhouding tussen het Gouvernement en de Vorstenlanden kan men een duidelijk verschil opmerken tussen het rijk van de Soesoehoenan, Soerakarta en dat van de Sultan, Djokjakarta. De eerste, hoewel in theorie de hoogste en voornaamste, in elk geval de oudste, was veel toeschietelijker en gedweeër dan de jongere, de Sultan, die meestal als de mindere beschouwd werd, maar in zijn houding tegenover Compagnie en Gouvernement toch weerbarstiger en lastiger was. Deze straffere houding hangt samen met de kranige figuur van de eerste Sultan, Amengkoe-Boewana I (1749-1792). Deze had na een langdurige en bittere strijd de V.O.C. gedwongen hem als Vorst over de helft van het Mataramse Rijk te erkennen met de titel van Sultan I Bovendien had hij langduriger geregeerd dan enig ander vorst van zijn stam. Deze weerspannige houding van Djokjakarta heeft zich steeds min of meer gehandhaafd, tot in de jongste tijd toe, zelfs na 1945. Men denke er slechts aan, dat na de tweede politionele actie de Soesoehoenan van Solo het herstelde Nederlandsch-lndische gezag erkende, terwijl de Sultan van Djokja dit pertinent geweigerd heeft en daarvan ook de vruchten geplukt heeft. Daendels, de gouverneur-generaal voor wie destijds iedereen bang was, had ook verzet ervaren van de tweede Sultan, Amengkoe-Boewana II, bijge naamd Sepoeh en had zich genood zaakt gevoeld deze eigenzinnige Vorst af te zetten en diens zoon in zijn plaats aan te stellen, onder de titel van kangdjeng Ratoe Mataram. Ten einde de bevolking niet onnodig te ver ontrusten mocht hij echter als Vorst optreden bij de jaarlijkse plechtighe den der Garebegs. Dan liet men de oude heer - hij was geboren omstreeks 1749/50 - mede op de sitinggil (Hoge grond) plaats nemen, samen met zijn zoon en de "ministers", zoals Daen dels toen de Djokjase resident liet noemen, waarin de Javaanse Babad hem navolgt. Ook mocht hij in de Kra ton blijven wonen, zodat de buiten wereld weinig of niets van deze re geringsverandering merkte. De bevol king bleef de oude vorst als hun wet tige heer erkennen. Dit zag Daendels ten slotte ook wel in, maar hij had in feite niet verder durven gaan. Hij had al geweld genoeg gebruikt door met een grote troepenmacht te dreigen. Maar spoedig waren zijn glorierijke dagen geteld. In 1811 keerde hij naar Europa terug, op hoog bevel uit Parijs en in september van dat jaar moest zijn opvolger, G.G. Janssens, bij Toen- tang voor de Engelsen capituleren. Hij werd vervangen door de vermaarde luitenant-gouverneur Thomas Stamford Raffles (1811-1816). Sultan Sepoeh, zo staat hij meestal in de geschiedboeken vermeld, die reeds te voren door de Britten was opge stookt, hernam zijn oude gezag, werd weer opperste regerende Vorst. Zijn zoon, de Kangdjeng Ratoe, werd op nieuw pangéran Adipati Anom, dus Kroonprins, en moest, net als de an dere pangérans, bij openbare plechtig heden voor zijn heer en vader netjes op de grond zitten, waarmede hij ge noegen schijnt te hebben genomen. Bovendien, terwijl oorspronkelijk de aanstelling van een der Vorstenlandse Vorsten, een zaak was, die ook Bata via aanging, had Sepoeh volkomen ei genmachtig de teugels van het bewind over Djokjakarta weer aangegrepen. Doch ook wekte het ergernis, dat de Vorst zijn eigen Rijksbestuurder Da- noeredja had laten ter dood brengen, en wel op een heel vernederende wij ze, door worging. Maar deze Patih had reeds heel veel op zijn kerfstok. Toch ware een krissteek, zoals bij aristocra ten gebruikelijk was, eervoller ge weest. Deze moord ging ook de cen trale Regering aan, want de Rijksbe stuurder was niet enkel een dienaar van de Sultan, doch ook van de Gou verneur-Generaal, in dit geval de Lui tenant-Gouverneur Raffles. Men was daarom in Batavia-Buiten- zorg tot de overtuiging gekomen, dat sultan Sepoeh afstand diende te doen van zijn opnieuw beklommen troon, en wel ten behoeve van zijn zoon, en tevens vergiffenis moest vragen voor de moord op zijn Rijksbestuurder. Wel licht zou daarna opnieuw een even tueel herstel van zijn sultanswaardig- heid kunnen besproken worden. Van daar dat Raffles in dec. 1811 bij zijn bezoek aan de Vorstenlanden deze kwesties op zijn programma had staan. Weliswaar kon hij op dat moment slechts over een bescheiden troepen macht beschikken, daar hij die voor een tuchtiging van Palembang behoef de, doch hij vertrouwde voldoende op zijn persoonlijke invloed. Vooreerst ging de tocht naar Soera karta. Met de Soesoehoenan werd spoedig een overeenkomst gesloten, die weliswaar Zijne Keizerlijke Hoog heid maar matig beviel, doch die toch door deze ondertekend werd. Daarna kwam Djokjakarta aan de beurt. Hier was de "minister" Pieter Engel hard, broeder van de befaamde Nico- laas Engelhard, de door Daendels af gezette gouverneur van Semarang, ontslagen en vervangen door de Schot John Crawford. Deze was een energiek en leergierig man, die o.a. een History of the Indian Archipelago op zijn naam heeft staan. Deze heer had al gauw de toestand aan het Djokjase Hof door, en adviseerde zijn chef Raffles, kracht dadig aan te pakken. De luitenant gouverneur meende zijn doel vooreerst wel met zachtere middelen te kunnen bereiken. Toen Raffles op 12 dec. 1812 te Semarang aankwam, had hij al kun nen raden, wat hem te wachten stond. Ter begroeting was wel een gezant van de Soenan aangekomen, t.w. diens Rijksbestuurder, doch geen ver tegenwoordiger van de Sultan. Wel was uit diens naam een brief gearri veerd, waarin de luitenant-gouverneur 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 6