Een groepsfoto van het Djokjase hof, genomen in rustiger tijden dan die in het bijgaande
artikel worden beschreven. Op de voorste rij zittend sultan Hamengkoe Boewono VI (1855-
1877 sultan van Djokja, achterkleinzoon van sultan Sepoeh), rechts van hem de kroonprins
(de latere Hamengkoe Boewono VII, die van 1877-1921 over Djokja zou regeren). De andere
Pangerans zijn oudere leden van het sultanhuis, op de achterste rij in het midden de com
mandant van de Europese lijfwacht. Deze tamelijk onbekende foto werd omstreeks 1860
genomen.
met "broeder" werd aangesproken,
dus als gelijke, en niet, zoals voor
heen, met "grootvader" betiteld. Dit
laatste is tot op onze tijd in zwang
gebleven. Zelfs de echtgenote van jhr.
Tjarda v. Starkenborgh werd nog offi
cieel door de Solose Vorst "grootmoe
der" genoemd, terwijl zij eerder de
"kleindochter" van Pakoe-Boewana X
had kunnen zijn. In elk geval, dit zag
er voor Raffles niet te best uit. Toch is
hij doorgereisd en heeft, na Solo, ook
Djokja bezocht.
Bij het gezamenlijk met de Sultan
plaats nemen op de sitinggil rezen al
moeilijkheden. De Vorst had onder zijn
gouden zetel, de dampar een bankje
laten plaatsen, waardoor hij, indien ge
zeten, hoog boven de luitenant-gouver
neur zou uitsteken. Raffles' Engelse
officieren hadden echter dit bankje
weggeschopt en daarop hadden de
Javaanse groten hun krissen getrok
ken. Men stelle zich voor, dat zij deze
wapens ook gebruikt hadden. De ge
schiedenis van Java en van Maleisië
zou een geheel ander verloop hebben
gehad. Géén Landrente en géén Singa
pore Maar de zaak werd gelukkig op
minnelijke wijze geschikt, doch van
een behoorlijke regeling der opvolging
of een excuus voor de moord op de
Rijksbestuurder kwam niets. Integen
deel, Raffles schijnt toen een nieuw
contract te hebben getekend, dat voor
de Britten weinig reden gaf, om er
zich op te verheffen. Dit is waarschijn
lijk de reden, waarom het tot op heden
niet in het Staatsarchief kon terug ge
vonden worden. Misschien dat er in
Londen nog ergens een afschrift be
staat, doch in de archieven van Bata
via (Djakarta) of Den Haag komt het
niet voor. Schaamde Raffles zich voor
het magere resultaat zijner eerste Vor-
stenlandse reis?
Hij kwam dus met zeer gemengde ge
voelens in Batavia, of liever Buiten
zorg, waar hij het vaakst vertoefde, te
rug. In Solo was hij geslaaqd, doch in
Djokja was zijn zending mislukt. Sul
tan Sepoeh regeerde daar alsof de
Luitenant-Gouverneur niet bij hem was
geweest.
Deze bejaarde Vorst zette zijn anti-
Britse politiek voort. Hij liet enige pro-
Engelse Javanen afmaken, weigerde
enige landen, die reeds aan Daendels
waren afgestaan, aan de Engelsen o-
ver te geven en dql. meer. John Craw
ford hield zijn chef geregeld van Se-
poeh's euveldaden op de hoogte. Ken
nelijk was 's Vorsten doel, de Vorsten
landen geheel aan de Europese macht
te onttrekken. Ongetwijfeld werd deze
vrijmoedige houding van de Vorst be
vorderd door het feit, dat een groot
deel der Britse troepen bezig gehou
den werd in Palembang.
Toch besloot Raffles tot een tijdig,
tweede bezoek aan Djokjakarta, doch
ditmaal met alle militaire macht, die hij
bij mogelijkheid bijeen kon brengen.
Regelmatig werden troepen Engelsen,
zo weinig opzienbarend als maar mo
gelijk was, naar de Lodji (de vesting)
bij Djokjakarta, z09e"
naamd, omdat daar nlPUr voedsel aan
wezig zou zijn. Tenslotte ging de aan
voerder, generaal Gillespie, die net
met Palembang klaar was gekomen en
haastig naar Semarang was gereisd,
samen met de luitenant-Gouverneur,
op reis naar de Vorstenlanden. Deze
aanvoerder wordt in de Javaanse Ba-
bad stelselmatig "Admiraal" genoemd,
stellig naar oud-Nederlands voorbeeld.
Omtrent het tweede bezoek van Raff
les aan Djokjakarta worden we merk
waardiger wijze het uitvoerigst inge
licht door een Javaanse Babad of Kro
niek. Deze is afkomstig uit de kring
van pangéran Nata-Koesoema, de
broeder van Sultan Sepoeh, de eerste
prins Pakoe-Alam, en draagt daar ook
duidelijk het stempel van. Deze leer
rijke, vrij uitvoerige en betrouwbare
Babad is gelezen en naverteld door
prof. dr. C. Poensen in helaas wat ge
brekkig Nederlands. Het schijnt, dat
deze voortreffelijke kenner van het Ja
vaans zijn moedertaal enigszins ver
geten is. Maar door nauwkeurig en
geduldig te lezen krijgen we een wel
kome aanvulling op de Engelse be
richten. Helaas kon ik nog niet de
Java Government Gazet in handen
krijgen, want die ontbreekt voor dat
jaar nog in de bibliotheek van het Kon.
Instituut te Leiden. Toch is het wel
mogelijk, om met hulp der Javaanse
en Europese gegevens een vrij duide
lijk overzicht omtrent de ondergang
van de Djokjase Kraton samen te
stellen.
Nadat de luitenant-gouverneur J. S.
Raffles in de avond van 17 juni 1812
te Djokjakarta was aangekomen, werd
de ganse volgende morgen druk be
raadslaagd, over hetgeen te doen
stond. Besloten werd eerst nog een
ultimatum aan de Sultan te zenden.
Hierin werd van de oude Vorst geëist,
dat hij zou aftreden, om weer plaats
te maken voor zijn zoon, die hij opzij
geschoven had. Bovendien zou aan zijn
broeder, pangéran Nata-Koesoema, die
Engelsgezind was, een eigen zelfstan
dige positie met een apart grondge
bied dienen toegekend te worden, zo
dat hij in een positie kwam, vergelijk
baar met die van de prins Mangkoene-
gara in Solo. Wie zou dit ultimatum
aan de oude Vorst overhandigen?
Pangéran Nata-Koesoema had er geen
zin in, zodat de tolk Krijgsman met dit
karweitje werd opgeknapt. Hij reed er
deftig heen in een koets. Prettig was
de opdracht niet, want bij weigering
zou de Kraton beschoten worden. De
eisen werden dan ook afgewezen, zelfs
met verontwaardiging en de tolk maak
te direkt rechtsomkeert. De strijd kon
beginnen.
Doch overzien wij eerst de in deze
oorlog betrokken strijdkrachten. Deze
staan niet volkomen vast. Het getal der
Engelsen wordt op een 1200 geschat.
(lees verder volgende pagina)
7