Palmen en Pasirahs (IV) MOORD! 10 door Victoria Kaulbach en Dr. Jan van Waardenburg Alle getuigen van dit drama werden successievelijk gehoord: de drie koffietuin koelies, die alles het eerst hadden zien gebeuren; de administrateur, de mandoer die de rol had bijgewoond; de vijftig mensen die Amat achtera gezeten hadden de berghelling af. Het duurde enige dagen voordat zij allen hun verhaal hadden verteld en de feiten waren opgetekend. Het was een uitzondering - gelukkig - dat een Javaan, een koelie, een moord beging op een blanke. Nu werd de Rapat Besar, de rechtbank, bijeenge roepen. Van Roon had speciaal voor deze zaak de tien Pasirahs van zijn Onderafdeling opgeroepen zitting te nemen om over deze Javaan recht te spreken. Amat was geïmporteerd uit Midden Java, met vele soortgenoten, omdat Sumatra geen werkkrachten genoeg had voor de cultuurondernemingen. Hij viel als contract-koelie onder de be palingen van de poenale sanctie. Voelde deze man zich ontheemd Amat had zo slecht gewerkt en zoveel onwil getoond, dat hij spoedig ongun stig bekend stond onder de koelies en mandoers van Goenoeng Agoeng. Stelt U zich voor: een koffietuin - de donkergroen gebladerde struiken in nette rijen naast elkaar, beschaduwd door de hogere lantoro struiken met hun lichtgroene kantachtige, pluimvé- rige bladeren, die de jonge plant als schaduwboom dienden. Een waar park met lanen en laantjes. Vele werklieden die van allerlei te doen hadden: wieden en opruimen van dode takken, verwijderen van insekten, nagaan of er geen ziekte optrad enz. Elke morgen maakte de employé zijn ronde door de vele lanen, inspecteer de of er goed werd gewerkt. De ver moorde D. was pas drie maanden ge leden uit Holland gekomen. Hij wist nog weinig af van de Indische omstan digheden. Als baroe sta je vreemd in deze tropische wereld met een in heemse bevolking die je niet kent, en een taal die je niet goed spreekt en werkomstandigheden die niet te verge lijken zijn met die in Holland, 's Morgens half zes was er altijd rol. Dan werden de namen van de koelies en de mandoers afgeroepen en het werk verdeeld. Nu had een van de mandoers zich al tweemaal bij D. be klaagd over het gedrag van Amat. Hij vond dat Amat overgeplaatst moest worden. Toen D. die ochtend de naam "Amat" afriep, kwam deze onwillig naar voren en riep uit de rij koelies: "Inggéh". D. deelde hem mee, dat hij in verband met zijn geringe arbeidsprestaties en zijn onhebbelijk gedrag overgeplaatst zou worden naar een hoger gelegen afdeling. Dat was een gedeelte zo hoog gelegen, dat het er aardig koud was. Dat zinde Amat helemaal niet. Hij verweerde zich en er ontstond een twistgesprek, dat er niet om loog I Amat weigerde dienst en D. ging er hard tegenin. Als hij verstandig was geweest en vooral - als hij op de hoogte was geweest van wat geoor loofd was en wat niet in de Javaanse wereld - (op Goenoeng Agoeng werk ten zo'n 300 Javanen) - dan had die discussie helemaal niet gevoerd mo gen worden. Toen gold nog: doen wat er gezegd wordt door de toean, an ders ontslag. Daar gold tevens: eer bied voor de meerdere. Wat Amat deed was "koerang adjar" I De mandoer, die erbij stond, had direkt moeten ingrijpen en Amat tot de orde moeten roepen. Ook die was fout I D. zei dus met luide stem: "Uit met die praatjes. Je wordt overgeplaatst en je gaat niet meer naar je gewone werk, maar direkt naar de boven-afdeling. Zorg dat je over een uur klaar staat, anders ga je terug naar Java". Dat laatste was heel erg, omdat Amat daar als armoedzaaier geen werk zou kunnen krijgen. Toen riep Amat in blin de woede duidelijk een woord: Asoe I het Javaanse woord voor "hond", een grove belediging I D. wist echter niet wat dit woord be tekende. Had Amat "andjing" geroe pen, het Maleise woord voor hond, dan had D. begrepen dat hij zeer op zijn hoede diende te zijn en dan had hij Amat door de ondernemingspolitie moeten laten oppakken. Maar dat ge beurde nu niet. Amat ging naar zijn woning om zich zogenaamd gereed te maken voor zijn werk op de op 1500 meter hoogte ge legen afdeling. Hij woonde in een soort loods met nog tien andere lot genoten, maar die waren al op hun werk. Na de rol trok D. de tuinen in op zijn dagelijkse inspectieronde. Hij had de mensen aan het werk gezien - getuigen bevestigden dit later - en hij had gekeken of alles wel in orde was en of zijn bevelen naar behoren werden uitgevoerd. Op een gegeven onzalig moment be landde D. op een eenzaam laantje met aan weerszijden de diepgroene koffie- struiken. Zo'n 100 meter van hem van daan werkte een drietal koelies. Ijve rig bezig met het opbinden van strui ken, het wieden en verwijderen van onkruid. D. had slechte ogen. Hij droeg een bril van +10 en dat betekende, dat als hij deze afzette, hij bijna blind was. Hij voelde zich daarom nooit veilig en droeg tussen zijn linkerarm en lichaam een stok, waarin een degen stak, een verdedigingswapen dus. In zijn rechterhand hanteerde hij zijn ge wone wandelstok. Voorvoelde hij zijn gruwelijk einde? Niemand wist hoe bij ziend en onzeker D. zich voelde tus sen dit vreemde volk. Zonder bril was hij natuurlijk nergens. Hij had zeker niet gezien of opgemerkt dat Amat hem stiekum achterna gelopen was, zich verschuilend achter en tussen de koffiestruiken. Een enkele koelie zag hem wel lopen, zoals later uit de ver horen bleek. Amat was niet alleen naar de loods gegaan om zijn armzalige spullen bij elkaar te zoeken. Neen, zijn wraak actie was al aardig gerijpt, want hij zocht de toean niet op voordat hij een stuk of tien lomboks had fijn gewre ven tot een gloeiend rood venijnig papje tjabé. Dat deed hij in een zakje en ging vervolgens zijn slachtoffer achterna. Hij kende de geheime paad jes van de koffietuinen op zijn duimpje. Had hij niet elk laantje gewied, den kend aan zijn geboortekampong en dromend van zijn geboortegrond, ter wijl hij de koffiestruiken verzorgde Welnu, langs geheime paadjes achter volgde hij zijn prooi D, tot hij zijn kans schoon zag op dat eenzame laan tje en hij plotseling achter de toean stond. Deze, eindelijk gerucht horend, wilde zich omdraaien, toen plotseling de degen uit de stok onder zijn arm werd getrokken. Amat, al gewapend met een slagersmes, had nu ook het steekwapen van D. Deze draaide zich om en op het moment, dat hij Amat gewaar werd, kreeg hij een heel pak ket tjabé in zijn ogen gesmeten. D. kon niets meer zien en huilde en kreunde van de pijn. Hij draaide zich om teneinde te vluchten en zijn bela ger kwijt te raken, maar in plaats van naar huis te lopen, sloeg hij in zijn paniek de verkeerde richting in. Amat, achter hem lopend, diende hem de eerste stoot met zijn eigen degen in de rug toe. Een sloot scheidde het weggetje van de feitelijke aanplant. D. sprong vluchtend over de sloot, maar verloor tijdens de sprong zijn bril, die later door de djaksa bij de sloot werd teruggevonden. D. liep nog een meter of tien door, achtervolgd door zijn belager, die hem nog vele steken toebracht, totdat D. gewond en bloedend neerstortte in de koffietuin op het zanderige laantje. De moordenaar had toen in dolle drift zijn razernij op D. gekoeld en hem in blin de woede afgeslacht. Wat wij noemen: "disemblèh", open gesneden. Wat een haat moet Amat hebben gehad zijn slachtoffer zo toe te takelen, open te snijden en zijn darmen over de koffie struiken te hangen. Aan ontkennen viel niet meer te den-

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 10