Gezicht op de Dempo vanuit de pasanggrahan te Pagar Alam. ken. De moord was klaar en duidelijk door Amat gepleegd. De drie koelies, die in de buurt werkten, hadden vanuit de verte gezien, wat er aan de hand was. Zij hadden onmiddellijk groot alarm geslagen, maar dat mocht voor D. niet meer baten. Mandoers kwamen aanlopen, mensen waren naderbij ge- rènd en verzamelden zich op de plek des onheils. Zij wapenden zich met messen, stokken en bamboe spiezen tegen de doldrifte moordenaar en wil den deze aanvallen. Deze, het gevaar voelend, holde als een hazewind de berghellingen af naar Pagar Alam en was de kamer van Aardeman binnen gestormd om zijn leven te redden en zich over te geven aan het bestuur en bescherming te vragen tegen de meu te, die hem ter plekke willen ombren gen. Hij zou inderdaad als een "dolle hond" zijn afgemaakt door de woeden de koelies en mandoers. Hij had D. uitgescholden voor "asoe", was zelf de moordende hond geworden, maar had zich weten te redden, voordat de meute hem kwaad kon doen. Moord - wordt niet zo maar gepleegd. Dat is een langzaam proces in de moordenaar. Amat had geweten, dat de baroe-employé een degenstok droeg en dat de man slechte ogen had. Wat had Amat bewogen tot deze afschuwelijke daad? Heimwee naar zijn kampong op Java? D. was een makkelijk slachtoffer en daarbij een christenhond. Hij kende het volk niet, wist te weinig af van de taal, was on kundig van de roerselen van de ziel van een amokmaker. Veertien dagen na de moord werd de Rapat Besar gehouden ten kantore van Pagar Alam. ledereen werd ge hoord met woord en wederwoord, met vraag en antwoord. Van Roon zat de Rapat Besar voor met naast hem zijn Pasirahs en zijn adspirant-controleur. Voor hem de beklaagde, geboeid, hur kend op de vloer. De moordenaar Amat bekende, dat hij uit wraak had gehandeld, omdat hij overgeplaatst werd naar de hoger ge legen afdeling van Goenoeng Agoeng. Hij kon dat niet verkroppen. Deze strafoverplaatsing was een blamage voor hem. En het was daar boven erg koudDaarom had hij de employé, die hem dat aanzegde, uit de weg ge ruimd. Van Roon stelde hem tijdens het pro ces nog de vraag: "Weet jij, dat die man getrouwd was?" "Neen", antwoordde Amat, "dat weet ik niet". De werkelijkheid dat D. nog niet ge huwd was, werd verzwegen. Van Roon sprak tot de beklaagde: "Mannetje, je hebt je vergaloppeerd. Je bent niet mata gelap geweest, want je hebt het allemaal zo geraffineerd gespeeld, dat ik niet geloof, dat je verstand verduisterd (gelap) was. In de eerste plaats ben je naar huis ge lopen en hebt lombok gestampt tot tjabé en die heb je de toean in de ogen gegooid. Toen de toean volko men hulpeloos door die koffietuinen dwarrelde, heb je hem langzaam maar zeker verschillende steken van achte ren toegediend tot hij viel. Toen heb je hem open gesneden en zijn darmen op de koffiestruiken gedrapeerd. Die man laat vrouw en kind na Toen stelde Van Roon in de doodse stilte van deze rechtszitting aan de moordenaar de volgende vraag: "Spijt je dat niet? Heb je geen berouw over wat je gedaan hebt, dat je al deze ellende over deze familie hebt gebracht?" "O, neen I" Het donkere gezicht van de beklaagde veranderde niet; zijn ogen waren door dringend en kalm op Van Roon ge vestigd. Hij zou het weer gedaan heb ben I Het plechtige moment brak aan, dat de beklaagde zijn vonnis moest aan horen. Daar zaten de tien Pasirahs met hun gouden koepiahs op en hun stok ken met zilveren en gouden knoppen ten teken van hun rang. Ernstige ge zichten en zich volkomen bewust van (lees verder volgende pagina) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 11