Indische jeugdjaren (II] Door mevrouw V. Knijff-Dermoüt Gang Schmalz kwam op de Tjandiweg uit op de hoogte van het achtererf van het Tjandi Hotel, waar de wagens met de zwarte Sandelwoods werden ingespan nen en waar ik zo vaak naar stond te kijken. Ik weet ook zeker dat het Sandel woods waren, vanwege hun ingeknipte ene oor, het merkteken voor dit ras. In de tuin voor het huis stonden twee grote palmbomen, die altijd vol hingen met de typische manjarnesten. We hadden zelfs bijen in lege melkkisten tegen een muur van de bijgebouwen en die ook heerlijke honing gaven. Tegenover ons huis woonde de familie v.d. Brandeler met een zoontje Didi. Zou zo iemand uit die tijd nog leven, vraag je je vaak af. Enkele namen schieten nog in je geheugen. Onderaan de heuvel woonde Dolfje Kok. Die had ook een ponny, een donker gele. Verderop o.a. de familie Tillema. Er waren toen nog maar weinig straten in Oud Tjandi. Meer naar de Gombel toe was de Kenarielaan, met grote huizen en tuinen. Daar woonde o.a. de Engelse familie Dalrymple waar ik nog op een gekostumeerd Japans kinderfeest geweest ben. En daar woonde ook de familie Couperus. Zou dat nog familie van de latere schrijver geweest zijn? Langs ons huis liep een weg naar een daarachter gelegen kampong. En toen er eens een cholera epidemie uitbrak, zag je dagelijks vele begrafenisstoeten langs trekken. Een en ander maakte mijn moeder toen geheel van streek, zodat ze aan chole- ravrees ging lijden. Niet alleen werd alles toen natuurlijk gekookt of in creoline gedrenkt, tot zelfs de messen, lepels en vorken kwamen in een bak creoline op tafel en moesten eerst stuk voor stuk met een schoon servet afgedroogd worden, maar mijn moeder verbeeldde zich ook vaak cholera te hebben. Injecties daartegen bestonden toen nog niet. Op een keer, toen ze weer door deze angst gedreven met de bendy naar de dokter in Semarang was gegaan, wilde deze haar een kalmeringsdrankje ge ven. Maar ze zei: "Dokter dat water daarin, is toch gekookt?" "Wel natuur lijk", zei de dokter. "Ja maar heeft U het zelf zien koken?" "Neen", zei de dokter, "dat heeft mijn vrouw gedaan". "Dan vertrouw ik het niet", zei mijn moeder en weigerde het te drinken. De dokter gaf mijn vader toen de raad om haar zo spoedig mogelijk naar Hol land te laten gaan. En gelukkig bracht een zuster van mijn moeder, tante Mien, getrouwd met een z.g. "Suiker lord" Winsser uit Poedoeng in het Djokjase, uitkomst. Ze zouden binnen kort voor goed naar Holland gaan en nodigden mijn moeder uit, om met mij op hun kosten met hen mee te gaan en een jaar in Holland te blijven. Oom had zoals je dat noemde "zijn schaap jes op het droge" en ik herinner mij nog, hoe je voor een logeerpartij van het station werd gehaald met een wa gen met 6 paarden er voor, een koet sier op de bok en twee palfreniers achter op. Ze namen ook voor hun drie nog kleine kinderen, twee baboes en een djongos mee. Van die reis naar Holland, met de boot tot Marseille en dan met de trein ver der, weet ik me nog een grappig ta fereeltje te herinneren. Het gebeurde toen de trein bij het grensstation St. Quentin stopte. Een van de baboes, die net in de Europese kleren was ge stoken, japon, maar ook broek met bandjes, had Oom te kennen gegeven, dat ze èrg ergens heen moest. Of er nu in de trein geen W.C. was, of dat Oom er toevallig één op het perron zag en hij wist dat de trein er lang zou wachten, weet ik niet, maar baboe werd de plaats op het station gewezen en ze rende er heen. Maar nauwelijks was ze achter de deur verdwenen (en ze had natuurlijk moeilijkheden met de bandjes, enz.) of ergens klonk een fluit en daar zagen we baboe met haar broek in de hand de W.C. uit rennen, terwijl ze haar hoge nood op haar ren over het perron, niet meer kon ophou den, een beeld dat ik, hoe klein ik toen ook nog was 5 jaren), nooit heb vergeten. Nog een evenement van die reis staat me voor de geest. De Winssers had den een grote vuillinnenzak bij zich, vooral voor hun jongste spruit, want wegwerpluiers bestonden toen nog niet. En het was weer op één van de grensstations, dat een douanebeambte in de trein kwam, dit zaakje blijkbaar niet vertrouwde en zo diep mogelijk zijn arm in die zak stak en er in grab belde om die er dan met een hartgron dig ah I bah I uit te halen. De baboes beleefden toen niet veel plezier van zo'n reis naar Holland, want herhaaldelijk klaagden ze, dat ze door straatjongens uitgejouwd werden en ze waren blij dat ze door twee Hol landse juffrouwen vervangen werden en met Djojo, de huisjongen, weer naar Indië terug konden. Een jaar in Holland, waar je zoveel opgesloten zat, ging in vergelijking met het vrije, afwisselende leven dat ik gewend was, vrij ongemerkt voorbij. Veel weet ik me er ook niet van te herinneren. Op een keer moest er een kies van me getrokken worden. Mijn moeder ging met me naar een tand arts, Dr. Klein op het Frederik Hendrik plein in Den Haag. Nou dat was me wat. Natuurlijk bestond er toen nog geen verdoving en iedereen bij de dokter moest er aan te pas komen, zijn vrouw, de knecht, om me te helpen vasthouden, want ik was geen lie verdje. Tenslotte lukte de operatie, maar ik bleef maar doorbloeden en zo ging mijn moeder 's middags weer met me terug naar de dokter. Als troost en als enige remedie kreeg ik een marse peinen varkenspoot en een doosje Droste flikken. Het was net tegen de tijd van Sinterklaas. Toen we allang weer in Indië zaten, kregen mijn ou ders de rekening van 1,voor tandheelkundige behandeling I Ja dat was ook die goede oude tijd De terugreis was voor mij niet zo leuk. Opa Winterberg, die éénmaal in zijn leven met verlof naar Holland was ge weest, reisde met ons mee terug en ik kreeg dagelijks van hem les aan boord om me op de "grote school" voor te bereiden. Ik zei al dat Opa een ouderwetse, strenge, maar daarom Een idyllisch plekje ergens in de buurt van Salatiga, zoals je ze overal zo veel in indië hebt.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 14