"«laren die dubbel
telden"
wel een heel goede onderwijzer was,
want toen ik in Indië voor het eerst
op school kwam, mocht ik meteen naar
de 2de klas. Ik heb de jeugd in Holland
vaak beklaagd, om het saaie leven.
Wat een verschil met dat in Indië, ten
minste in vroegere dagen, de altijd
open deuren en ramen, de heerlijke
tuinen en alle dieren zo om je heen,
de bijna altijd schijnende zon, de on
bekrompenheid en het makkelijke le
ven, vooral ook voor kinderen. Flarden
van een oud versje uit Indië van die
dagen komen me voor de geest. Het
begint met: Als je dan in Indië van
Holland hoort en leest, dan voel je het
als een groot gemis er nooit te zijn
geweest. Je leest van lente en bloe
menwei, van sneeuw en ijsplezier, en
denkt terwijl je een klapper ziet, ik
moet eens weg van hier. En dan kom
je in Holland en valt alles je zo tegen.
Een boer die je de huid vol scheldt,
wanneer je ligt in 't gras. En als je
een aardig pad inslaat, is het verboden
terrein. Je krijgt in Holland wel allerlei
lekkere dingen te eten zoals: panne
koeken enz., maar alles liet je staan
voor "één klein stukje doerian". En
weer zo'n flard: "Als je in november
dan zo'n hele lange dag, achter be
slagen ruiten zit en niet naar buiten
mag. Dan denk je elke morgen: ligt
't sneeuwtapijt er niet. Een kliederige
modderpoel, is alles wat je zietTen
slotte komt het einde: Dan weet je het
opeens, dat waar je bent en wat je
spreekt of kent, je toch al heb je Hol
lands bloed, een kind van Indië bent
Daar waar je vader werkt en zwoegt,
je moeder waakt en bidt. Dat Indië, lief
Indië, je hele hart bezitMijn zoontje
had later altijd groot succes met het
opzeggen van dit vers in Indië, maar
niet in Holland want daar zeiden ze
Ah joh ga dan terug naar dat apen
land, als daar toch alles zoveel beter is.
De cholera epidemie was gelukkig
weer voorbij en mijn moeders zenuwen
waren tot rust gekomen. Ik ging voor
het eerst naar school en die school op
de Tjandi heuvel dicht bij de ingang
van Gang Schmalz, stond er nog en
werd nog als zodanig gebruikt, toen ik
daar enige jaren geleden een kijkje
ging nemen. De stoomtram tot Djom-
blang was weg, maar tot mijn nostal
gisch genoegen kon ik die nog terug
vinden in een boek van Rob Nieuwen-
huys over Semarang.
Opa Winterberg die met ons meege
komen was, bleef nog een hele tijd bij
ons wonen. Hij overleed later in Ban
doeng en werd bij zijn reeds veel eer
der gestorven vrouw, in Soekaboemi,
begraven. Twee Nederlanders, die als
zovelen, in Indië hun nieuwe Vader
land vonden en daar voor eeuwig
rusten.
Tante Marth, moeders jongste zusje,
woonde ook een hele tijd bij ons, toen
ze voor haar akte Frans studeerde.
Elke morgen trok ze roet mijn moeder
mee naar de koeienstal, om terwijl
deze de koe Mary melkte, haar leer-
ZOJUIST VERSCHENEN
door J. de Kadt
Persoonlijke en poltieke ontmoetin
gen van journalist de Kadt die de ge
matigde republikeinen van het kabi-
net-Sjahrir zowel in Indonesië als in
Nederland verdedigde. Voor de ken
nis van de overgangsperiode van
Ned.-Indië naar Indonesië bevat het
boek veel interessante informatie.
f 28,90 porto f 4,25
BOEKHANDEL MOESSON
boek op de rug van het dier te leggen
om daaruit te studeren. Hetgeen mijn
vader de opmerking ontlokte, dat de
koe er beslist meer van opstak dan
tante Marth zelf.
Toen ik 9 jaar was, werd mijn zusje
Ilse geboren, die ik Bibi had gedoopt,
onder welke naam ze voor goed in de
familie bekend is gebleven. Die naam
was van een kameel uit een prenten
boek van die dagen. "Kleine Kroot"
heette het. En een regel daaruit: En
zeg me eens gauw jij kleine Kroot, wat
kost een dubbeltje krentenbrood? Blijk
baar een verborgen intelligentietest
voor moeders, om dan te vragen:
"Wat kost nu een krentenbroodje?"
Merkwaardig echter, omdat het in die
tijd maar 10 ct kostte.
Ilse of Bibi hing overdag in een grote
platte mand aan vier touwen aan een
kram in de zoldering van de achter
galerij en ieder die er langs kwam, gaf
de mand een duwtje om hem zachtjes
heen en weer te laten schommelen. Nu
had tante Marth zich eens tegen mij
uitgelaten, dat ze best zo'n lief kindje
zou willen hebben, welke wens ik in
mijn oren knoopte. Aan de ene zijkant
van het huis, juist bij de kamer van
tante Marth, lag een stuk tuin, dan
kwam er een muur en aan de andere
kant daarvan vrij dicht bij die muur een
paviljoen van het verderop gelegen
huis. In dat paviljoen woonde een
"boedjang", meneer Bazaar. Vlak langs
ons huis liep een zandstrook waarin
veel oender-oenders (mierenleeuwen)
zaten, die elk in een kuiltje hun naar
beneden rollende prooi afwachtten.
Een geliefde bezigheid van kinderen
en dus ook van mij was, die beestjes
met een luciferstokje op te graven. En
terwijl ik daarmee bezig was, riep ik
vrij luid, want hij moest het toch kun
nen horen: "Onze lieve Heer, onze
lieve Heer, tante Marth wil toch zó
graag ook zo'n lief kindje hebben. Kan
U er nu niets aan doen, dat ze ook
zo'n kindje krijgt?
Tante Marth heftig gechoqueerd dat de
boedjang Bazaar het zou horen, riep
m'n moeder er bij en ik werd naar bin
nen gesleurd, terwijl ik toch zulke goe
de bedoelingen had.
Wie ook soms bij ons kwam logeren
was oom Izaak, mijn vaders jongste
broer, die later met Maria Dermoüt-
Ingermann trouwde, maar toen nog vrij
gezel was. Mijn moeder had een hekel
aan hem of eigenlijk aan zijn komsten
en dat kwam zo. In de binnengalerij
stond mijn moeders piano en daar bo
ven op een groot beeld, van een juf
die blijkbaar pas uit het bad kwam en
enigszins gebukt een grote spiegel
achter zich hield. Mijn moeder was
zeer op dat beeld gesteld en noemde
het haar Sylphide. Nu bracht oom
Izaak of oom Joop zoals we hem noem
den altijd zijn hond, een Foxterrier
mee. Wij hadden ook Foxterriers en
dan werd het meteen een dolle boel.
En zo ging het op een keer door het
huis en tegen de piano op, met het
gevolg dat het beeld in duizend stuk
ken viel. Alleen de grote ronde spiegel
bleef heel en werd nog jaren als gang-
spiegel gebruikt. Later kwam het na
tuurlijk weer in orde tussen mijn moe
der en oom Joop en logeerde hij nog
eens met vrouw en kinderen bij ons in
Batavia.
Daarvan herinner ik me nog, dat ze
samen met mijn ouders op een avond
naar een symfonie concert in de Con
cordia zouden gaan, terwijl van mij als
oudere 14 jr.) werd verwacht dat
ik ook een beetje op hun kinderen
Ettie en Hans zou passen. Het tweetal
werd in de logeerkamer te slapen ge
legd en de oudelui gingen weg. Maar
toen begon het. Elk ogenblik werd ik
uit de slaap gehouden door geroep om
allerlei wissewasjes. Totdat ik tenslotte
heel boos werd en er flink op los don
derde. Het was meteen doodstil en ik
had geen last meer van ze. Maar toen
de ouders 's nachts terug kwamen,
vonden ze het tweetal, slapende op de
trap. Ze waren doodsbang geworden
voor die wrede nicht en deden natuur
lijk daarover hun beklag. Mijn vader
vond het prachtig om dat bij de kleine
Hans wat op te voeren en allerlei
wraakmiddelen met hem te bedenken,
waar de jongen zichtbaar van genoot.
"Ja hè oom, en dan zullen we veertig
lucifers op haar hoofd leggen". "En
dan Hans", vroeg mijn vader. "En dan
petroleum er over gieten. En dan oom,
alles in brand steken". De jongen rea
geerde in deze sadistische fantasieën
zijn woede af. Arme Hans. Als jong
ingenieur overleed hij in een Jappen
kamp.
Van de gebeurtenissen uit die tijd her
inner ik me nog levendig de komeet
van Halley, vijfenzeventig jaren voor
het laatste verschijnen, waar ik hier in
Holland niets van gezien heb, maar
toen in Indië wel. Elke avond werd hij
groter, tot de komeet tenslotte, in mijn
verbeelding of in werkelijkheid zo
groot was, dat het ene einde zich aan
de horizon bevond en het andere, als
een reusachtige waaierstaart, tot bo
ven onze hoofden zichtbaar was
Aan alles komt een eind en dus ook
aan dit zo gelukkige deel van mijn
jeugd. Ons gezinnetje ging nu echt met
verlof naar Holland en ik kwam daar
(lees verder volgende pagina)
15