STAMPEDE OP DE 99BLANG99 Men zou het eigenlijk hoogst onwaarschijnlijk moeten vinden dat ik na 47 jaar mij nog zoveel détails zou kunnen herin neren, maar de beelden zijn voor mij beklemmend levendig. Waar de grens tussen verbeelding en werkelijkheid ook mag liggen, Padangmengatas was echt! Mijn eigen kinderen lezen deze verhalen graag, maar zij zullen de wereld waar ik in geleefd heb, nooit kennen. Omdat die niet meer bestaat. J. W. Hanhart Padangmengatas De goenoeng Merapi in het hart van het Minangkabause bergland op Su matra's Westkust is net als zijn naam genoot op Java een werkende vulkaan. Van Bukittinggi (Fort de Koek) uit ziet men in de droge tijd boven de krater een kleine rookpluim. Wanneer wij in de vakantie in Fort de Koek logeerden, keken wij 's morgens na het opstaan altijd even naar die wolk. Prachtig torende de berg met zijn kale kop in het vroege zonlicht, met een eind verder de goenoeng Singalang. Deze bergen sloten in het zuiden de vruchtbare hoogvlakte van Bukittinggi af, met in het zadel daar tussen de weg naar Padang Pandjang. De rookpluim boven de krater veran derde soms van vorm en van richting en dat voorspelde, naar men zei, ver andering van weer. Volgens de Mi- nangkabouwers openbaarde de berg geest met de maan en sterren en het gedrag van de dieren in het oerwoud, nog veel meer. Maar daar stonden wij destijds misschien te ver af. Een gedeelte van de noordhelling van de Merapi is niet bedekt met oerwoud, maar met steppen, een soort "blang"*) Het zijn met gras begroeide hellingen, met in de ravijnen daartussen struik gewas en soms enkele bomen. In dit gebied was een proefstation van de Gouvernements Veeartsenijkundige dienst gevestigd. Het heette Padang mengatas en daar ben ik in mijn jon gensjaren eens geweest. Bij het proefstation hoorde een pa- sanggrahan en daar logeerden ken nissen van ons, de familie Kool, in de vakantie van 1934. De heer Kool kon hier als verwoed jager en bergbeklim mer zijn hart ophalen; bovendien was het hier hoog en koel. Wij vertrokken van ons vakantiehuisje in Fort de Koek. Vader reed de auto zelf, want wij hadden geen chauffeur meer in dienst. Ik denk vanwege de malaise, maar dat gis ik slechts, want het was in die tijd niet de gewoonte van de ouders hun kinderen in hun zorgen te laten delen. Als we de weg moesten vragen gaf dit wel eens pro blemen, want de bergbevolking sprak alleen maar het eigen Minangkabause dialect en dat verschilde wel van va ders pasarmaleis. In zijn "Verhalen van de Blang", in zijn boek "Atjeh", schrijft Zentgraaf: "Er zijn vele "blangs" (grasvlakten, veelal met dennen begroeid) in het Gajoeland (Centrale bergland van de N. Barisan in Atjeh), maar als men spreekt van "de" Blang, dan bedoelt men Blang Kedjeren, het hart van de Gajoe-Loeös, waar de oorsprong ligt van vele grote rivieren die naar de In dische Oceaan of Straat Malakka stro men". In Atjeh duidt men met Blang in het algemeen een gewest of land schap aan, doch men bedoelt er ook een uitgestrekte grasvlakte, een soort steppe, mee. W.D. De hoogvlakte van Fort de Koek is vruchtbaar en dichtbevolkt, maar naar mate we hoger kwamen veranderde dat. Er stonden steeds minder akkers en huizen. De steenslagweg werd steeds smaller en eenzamer en slinger de tenslotte door een heel ongewoon landschap met kale heuvelruggen en bochtige ravijnen. Wij hadden een ou de, open Buick, model 1926, met een vorstelijke zit achter het stuur en een prachtige, welluidende toeter die hier echt tot zijn recht kwam om in de bochten te waarschuwen dat wij er aan kwamen. Dat wij de hele dag geen enkele tegenligger tegenkwamen, hoorde er bij. Wij reden al een hele tijd en moeder begon hardop te denken dat wij wel verkeerd gereden zouden zijn en va der zei "klets". Het werd werkelijk spannend. Om ons heen was alleen dat vreemde, eenzame bergland. Toen was er ineens een zijweg, met een handwijzer. Een handwijzer was toen echt nog een paal met een plankje dat in de vorm van een wijzende hand was uitgezaagd en geschilderd. Op dat plankje stond nog enigszins leesbaar de naam Padangmengatas. We waren er. De zon stond nu al hoog en in de wijdse ruimte van het kale bergland stonden nietig en eenzaam wat ge bouwen. Toen wij er binnenreden bleek het echter een enorm emplacement te zijn. De pasanggrahan was in de oude basaran (administrateurswoning) on dergebracht, gelegen tussen hoge bo- Individueel reizen door Indonesië? - met eigen vervoer en chauffeur - verzorging akkommodatie FERMINA - REIZEN Jl. Tebet Utara lil A/1 Jakarta - Selatan Vraag vrijblijvend offerte Voor inlichtingen 02526 - 7 21 46 men achter een ruim rond grasveld, omzoomd door twee oprijlanen. Het merkwaardige was dat alle gebouwen van steen waren; iets heel bijzonders in een land dat regelmatig door aard bevingen wordt gekotjokt. Het emplacement bestond bijna geheel uit regelmatige rijen stenen stallen, ge bouwd zoals de Genie een kampement bouwt: een keurige rechthoek, ordelijk ingedeeld, alle gebouwen genummerd en model onderhouden, de muren ge wit en aan de onderkant geteerd. De stallen waren op dit uur van de dag geheel leeg, het vee graasde bui ten op de blang. Het personeel had in de ochtend de stallen schoon gemaakt en rustte nu. Op dit proefstation hield het gouver nement zo'n 3000 stuks vee en paar den van allerlei ras. Men had Fries stamboekvee, Bengaals vee en het kleine, bantengachtige bruine vee. En van de paarden liepen daar Batakkers uit Noord Sumatra en de Sandelwoods van de Kleine Soenda's, maar ook Australiërs. De Veeartsenijkundige dienst beoogde door kruising de in heemse veerassen te verbeteren. De hele morgen was er op de blang geen paard of buffel te zien. De bees ten graasden achter de heuvels of op de hellingen van de ravijnen. Maar nu de middag vorderde zagen wij de klei ne groepen vee en paarden opduiken. Men had ons gewaarschuwd dat wij tegen vijf uur naar buiten moesten komen om iets bijzonders mee te ma ken. Door het slaan op stukken ijzer zouden de runderen en paarden naar de stallen worden teruggeroepen. Het was een vaste gewoonte: 's morgens vertrokken paarden vee naar de blang en 's middags om vijf uur keerden zij terug. Wij moesten ons verzamelen onder een paar bomen op een lage wal en wij kregen de strenge order hier te blijven staan. De stalknechten kwamen naar buiten en ook de mandoers, allen nog rustig rokend en pratend. Op de heuvels waren reeds kudden samen gedromd. Geleidelijk vormden zij een muur van levende dieren. De soorten bleven bij elkaar, het prachtige Ben gaalse vee stak met de hoog geheven hoofden en matwitte kleur boven de andere rassen uit. Een 500 meter van ons vandaan stop te de muur. Het werd één front van onrustig bewegende dieren. Meer naar achteren dromde nog meer beesten op en als het gedrang te groot werd, gingen er telkens dieren op de ach terbenen omhoog, paarden maar ook (lees verder pagina 21) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 17