Een kraton bestormd en gebrandschat (Slot]
door Dr. H. J. de Graaf
20 juni 1812
Gaan wij thans na, hoe het de Sultan en zijn zoon, de pangéran Adipati Anom
verging.
Na de ontvangst van het ultimatum, dat met verontwaardiging was afgewezen,
was de Vorst tegen zijn zoon losgebarsten. Hij vervloekte de Kroonprins en
verwenste hem. Hij verschopte hem ook en joeg hem weg. De Kadipatèn, diens
verblijf, werd dan ook door Sultanstroepen bezet en verdedigd. De kroonprins
vluchtte toen westwaarts naar de Kraton, doch vond, begrijpelijkerwijs de poort
gesloten.
Daarop nam hij de wijk naar de taman,
de lusthof. Daar viel hij in handen der
Sipajers, die hem en zijn vrouw naakt
uitschudden. Geen wonder, dat gene
raal Gillespie, toen deze in de taman
kwam, hem niet dadelijk herkende,
doch hij werd spoedig omtrent zijn
ware identiteit ingelicht. Daarop werd
hem de verschuldigde eer bewezen.
Gillespie geleidde hem aan de hand
naar een afgezonderde plaats. Enige
tijd later duikt hij in de Lodjie op, ver
moedelijk enigszins toonbaar gekleed.
Gillespie zette zijn zoektocht naar de
Sultan voort.
Deze, de oude Sultan, wilde zich aan
vankelijk manmoedig verdedigen en
was eerst nog vol goede moed, doch
reeds op de tweede dag verdween zijn
optimisme. Hij raakte in twijfel, omtrent
hetgeen hij doen zou, kon niet meer
handelen of denken. Hij zat maar als
versuft, gelijk een stenen olifant (Ga-
nesja?). Dat hij niet in de voorste ge
lederen streed, kan men op rekening
van zijn gevorderde leeftijd (63 of 64
jaar) schrijven, doch men had wel
enige leiding van hem mogen verwach
ten.
Toen de verdediging ineen stortte,
kwam zijn zoon Mangkoediningrat, die
het bevel over de troepen had, bij zijn
vader, omvatte wenende diens voeten
en maakte een misbaar, "alsof er een
muur omviel". En deze had de Sultan
voorbestemd om hem op te volgen
De Sultan zat echter verstomd en ont
steld, geheel overweldigd van aandoe
ning en ontmoedigd, als een dode op
zijn vorstelijke zetel in de Bangsal
Kentjana. Daarop ontbood hij toemeng-
goeng Poespakoesoema, wie hij een
witte vlag gaf. Daarmede moest deze
naar de Lodji gaan, om er pangéran
Nata-Koesoema te ontmoeten. Hij
diende deze om vergiffenis te vragen
en voor te stellen, dat pangéran Mang
koediningrat de Sultan zou opvolgen.
De Pangéran verwees hem echter naar
de luitenant-gouverneur Raffles.
Generaal Gillespie, begeleid door zijn
"dragonders", zette onderwijl zijn
speurtocht naar de Sultan voort. Hij
passeerde daarbij de binnenmoskee,
de hofkapel, maar alles, wat de gene
raal zag naderen, sloeg op de vlucht
en velen werden in een hoek gedron
gen. Toen loste een vluchtende pra-
djoerit zijn geweer en trof Gillespie in
zijn linkerarm, die doorboord werd. De
woedende dragonders losten toen een
salvo, dat alle mannelijke vluchtelingen
in de hoek doodde. Daarop betrad Gil
lespie de Srimenganti, de voorhof tot
het allerheiligste. Maar de dragonders
gaven opnieuw een salvo, dat nog
méér mensen doodde. Daarna betrad
Gillespie de eigenlijke Kadaton ieder
een neersabelende. Gelukkig ontmoet
te de generaal toen de resident John
Crawford, de "Minister" noemt hem
de Babad volgens het voorschrift van
Daendels, die de generaal poogde te
gen te houden. De Sultan zat toen in
de Bangsal Kentjana, sidderende van
angst, zijn broeder pangéran Ngabéhi
vast omklemmende- Toen de generaal
de Sultan zag, sloeg hij alle stoelen,
tafels en knaapjes tot splinters. Geluk
kig wist toen Crawford de legeraan
voerder te kalmeren en te bewegen
naar de Loge terug te keren. Crawford
knapte het zaakje alleen op.
Met getrokken degen trad hij op de
zielige Vorst toe en verweet hem zijn
fouten, denkelijk in het Javaans. Hij
zei ten slotte, dat hij naar de Lodji
moest gaan, waarheen hij hem zou be
geleiden, maar "zijn gang was lang
zaam". Slechts weinige groten volg
den hem.
Eerst kwam hij aan de Lodji Kebon,
ter plaatse van het huidige gouver
neurshuis, vanwaar hem Raffles naar
de Lodji Wetan, de eigenlijke benteng
liet komen. De daar aanwezige prin
sen, zoals de Kroonprins en pangéran
Nata-Koesoema kregen order, om te
blijven zitten, als de gevallen Vorst
zou binnenkomen. De pangéran Adi
pati Anom nam zelfs een trotse hou
ding aan, "als een pelikaan", wetende,
dat hij als troonopvolger bestemd was.
Pangéran Nata-Koesoema kon echter
niet nalaten, toen zijn vernederde ou
dere broeder langs hem kwam, nede
rig het hoofd ter aarde te buigen. Een
laatste hulde I Daarop werd de Sultan
in arrest gesteld.
In de Lodji Kebon waar Raffles logeer
de, liet hij de kroonprins op een ere-
zetel plaats nemen, ten teken van zijn
toekomstige waardigheid. Intussen
zond hij pangéran Nata-Koesoema uit,
met zijn beide zoons om in de Kraton
de regeringsverandering te proclame-
Het wapen van het sultanaat Yogyakarta.
ren, en wel te paard. Doch toen hij de
Kamandoengan en de Srimenganti be
trad, kon zijn rijdier geen stap doen,
of er lagen lijken.
Daarop begaf Raffles zich met de
Rijksbestuurder en de Prang Wedana
naar de ontredderde Kraton, om de
buit in ogenschouw te nemen. Deze
werd naar de Lodji overgebracht. Het
geld werd aan de militairen toegekend.
Raffles schreef er over: "The whole
plunder became prize to the army, but
it could not be in better hands; They
richly deserve what they got" (de gan
se buit werd prijs van het leger: hij is
aanzienlijk, maar het kon in geen be
tere handen vallen: zij verdienen ten
volle, wat zij kregen). De waarde be
droeg "more than 750.000 dollars",
dus een twee miljoen gulden. Daarvan
kreeg iedere Europese soldaat 35 dol
lar als zijn aandeel, een kapitein
4.900 dollars en "the commanding of
ficer" (m.n. Gillespie) 16.000 dollar,
zijnde dus een klein burgermansfortuin,
verdiend op één dag, wellicht in enke
le uren, zij het dan met een verwonde
arm, waaraan hij niet gestorven is.
Een zeer bijzonder deel van de buit
wordt niet door de Babadschrijver ver
meld, n.l. 's Vorsten bibliotheek, uiter
aard alleen handschriften. Ook deze
werd naar de Lodji overgebracht en
tussen Raffles en Crawford verdeeld.
Beiden hadden immers belangstelling
voor de Javaanse letteren. Van Raffles'
aandeel is een gedeelte bij een
scheepsbrand te gronde gegaan, de
rest is in 1830 geschonken aan de
bibliotheek der Royal Asiatic Society,
de Engelse tegenhanger van ons Kon.
Instituut voor Taal-, Land- en Volken
kunde. Crawford heeft zijn Javaanse
boeken in 1842 verkocht aan het Brits
Museum.
Hij was toen al enige jaren gerepatri
eerd. In elk geval geeft het enige vol
doening, dat deze Javaanse boeken
schat zich nu in veilige handen be
vindt, op een plaats, waar belangstel
lenden in de Javaanse litteratuur er
gemakkelijk gebruik van kunnen ma
ken.
6