Even zo goed als ik mij Ma herinner, zo goed herinner ik mij Pa. Wel zagen wij hem minder dan Ma, omdat hij zijn werk had: verkoper bij de Internatio te Semarang. Behalve op de weekenddagen maakten wij hem alleen mee na zes uur 's avonds, als hij terugkwam van kantoor. Mijn vroegste herinnering aan hem gaat terug naar de tijd, dat ik een jaar of vier of zo was, 59 jaar geleden. Pa, toen tegen de veertig, begon reeds grijs te worden en die grijze strepen door het git wilde hij met alle geweld kwijt. Zo konden wij, de jongste drie kinderen van de zes, een aardig cen tje verdienen met het verwijderen van de grijze haren: elk aan Pa getoond exemplaar was een cent waard. Bij toerbeurt mochten wij ons spaarvar- kentje vetmesten en wel op zaterda gen en zondagen. Het is begrijpelijk, dat degene, die zaterdag aan de beurt was, op een grotere oogst kon reke nen dan de zondagstrekker, immers op zaterdag waren de meeste grijze haren al getrokken. Nu had Pa altijd de gewoonte om tijdens de operatie in slaap te sukkelen, dus, wat doe je dan als je op zondag toch veel wilde verdienen? Juist, de verwisseltruc toe passen. Daar hadden wij twee methoden voor bedacht: a. Je trok tien grijze haren, wekte Pa, toonde de haren, gooide deze zo genaamd weg, trok dan tien zwarte haren, wekte Pa weer, liet de reeds eerder getoonde haren zien, enz. enz. b. Je maakte tevoren de hond, een langharig beest met witte vlekken, een tiental witte haren armer (dat (Vervolg: "Brieven over") de één een beetje anders dan voor de ander. Op een en ander dieper in te gaan zou veel te ver voeren. Liever vertel ik mevr. Gaudreau "hög een verhaal dat een persoonlijk conflict laat door schemeren. Ik las het volgende Anta Pirak lag te slapen in zijn tent, alleen, in de wildernis van Lapland. Het was in de tijd dat de volgelingen van Laestadius veel bekeerlingen maakten, in de vorige eeuw. Hij droom de dat er buiten de tent iemand stond, die zei: 'Kom buiten, Anta Pirak, en laat je dopen met dit water.' Pirak werd wakker en dacht: 'ik heb het ge droomd, er is niemand hier.' Toen klonk de stem opnieuw: 'Anta Pirak, kom buiten, en laat je dopen.' En Anta Pirak kroop uit zijn slaapzak en ging naar buiten. Er was niemand te zien. Maar naast de tent stond een bak met vuil afwaswater. Hij keek naar die bak, deed een stap terug en riep uit: 'Mij laten dopen? Met dat smerige water? Ben je bedonderd, Laestadius!' Hij trad niet tot de secte toe. F. VAN DEN BOSCH beest kon je daarbij zo dom veront waardigd aankijken) en die liet je dan als bewijsstukken zien; Pa was te slaapdronken om het verschil tussen honde- en menseharen te zien. Natuurlijk waren de tien eerste grijze haren legaal verkregen en verder moest je controleren of Pa al sliep. Dat was heel eenvoudig: eenvoudig stoppen met haren trekken en als Pa dan commandeerde: "Ajo, trekken I", dan was hij nog niet goed ingeslapen. Het is best mogelijk, dat hij zich toen reeds een echte grijsaard voelde, want hele kapitalen heeft hij ons toen uit betaald, althans in onze ogen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat het tarief later werd verlaagd tot een cent per twee, en daarna zelfs tot vijf haren. In 1924 ging Pa met verlof naar Neder land; Ma en de jongste vijf kinderen bleven achter, omdat het anders een te dure aangelegenheid zou worden. De oudste zoon ging mee; hij zou in Nederland studeren. Van de gebeurte nissen, die Pa ons bij zijn terugkomst wist te vertellen, herinner ik mij het volgende. In Den Haag werd gelogeerd in een bekend hotel en uiteraard kwam het dagelijks voor, dat hij, zoals Ma het noemde, over zijn zonden moest na denken in het bekende kamertje van gewoonlijk 1 x 1 meter. Als rechtge aard Indische jongen kon hij, aan het eind van de zitting, niet wennen aan het bekende ritueel met toiletpapier. Dus nam hij op zijn dagelijkse gang naar het toilet altijd een met water gevulde wijn- of bierfles mee. Om niet al te zeer op te vallen liep hij er zo nonchalent mogelijk mee door de gangen van het hotel. Dat ging een hele tijd goed, -totdat enkele hotel gasten zich afvroegen of het een In dische gewoonte was om op het toilet alcohol te nuttigen. Wat Pa op een desbetreffende vraag heeft geant woord, voorzover hij op dat moment daartoe in staat was, kan ik mij niet meer herinneren, maar wel, dat hij na dien de fles angstvallig onder zijn jas je heeft verborgen. Een ander voorval speelde zich af in Parijs. Elke Indische verlofganger, dacht Pa, moet Parijs gezien hebben en dus togen Pa en zoon naar de lichtstad. Zoals de meeste touristen dat deden, lieten zij zich in een open rijtuig door Parijs rondrijden. Zij genoten van de rijtoer, het was een heerlijke zonnige dag. Wat zij toen niet konden begrij pen, was, dat zij door de Fransen zo beleefd, ja, met een zeker respect werden behandeld. Politie-agenten, die hen plechtig salueerden, de kellners in de restaurants, die door de gérant werden weggezonden, zodat hij zelf Pa en zoon kon bedienen. Nee, ze snapten er niets van. Eerst de volgende dag ging er bij Pa een lichtje op. De dag, waarop zij de rondrit maakten, was het Koninginne dag (toen 31 augustus) en als goede Oranjeklanten droegen zij ter ere van Hare Majesteit een oranje strik, zoals ook nu nog gebeurt, op de revers. Wisten de Fransen veelTwee donker getinte heren met een of an dere "orde" op de borst: nou, dat moesten wel Indische vorsten zijn, n'est ce pas In 1926 kocht Pa een auto: de nieuwste Fiat, het eerste model met de drie hoekige neus. De oudere kinderen hadden liever een ander merk gehad, maar, zoals Ma zei: "Flinkerbusch Is Altijd Tevreden". Pa was een harde werker, door zijn werkgever bijzonder gewaardeerd. Ook de handelaren, Chinese en Indo nesische, mochten hem graag. Zo was het bekend, dat Nitisemito, de fabri kant van de rokok kretek in Kudus, uitsluitend en alleen met Pa zaken wilde doen. Tijdens de jaarwisseling kwam dit wel duidelijk tot uiting. Dan werd een gedeelte van onze achter galerij, die 10 bij 5 meter mat, speciaal gereserveerd voor alles wat de han delaren stuurden: vuurwerk, conser ven, drank, kwee randjang en wat dies meer zij. Ook het speenvarken, gereed voor consumptie, ontbrak zelden. Pa kon soms erg driftig worden, maar liet dat nooit en te nimmer merken. Zo hoorde ik eens een telefoonge sprek, dat Pa voerde. Ik weet niet meer of hij werd gebeld of dat hij zelf had gebeld. Het kan aan een slechte telefoonverbinding gelegen hebben, maar de ander verstond Pa's naam niet, zelfs niet, nadat Pa zijn naam enkele keren langzaam en dui delijk had gezegd. Teneinde raad spel de Pa zijn naam als volgt: "De F van Flinkerbusch en dan Lummel, Idioot, Nietsnut, Kaffer, Ezel, Rotvent, Boere- pummel (nou ja, enigszins vrij ver taald), Uilskuiken, Sufferd en de CH aan het eind van Flinkerbusch" en dat op een zeer kalme, beleefde toon. In 1934 liet Pa voor zijn gezin een huis bouwen, zo maar, ineens, ofschoon hij dat eerder nooit had willen doen. Vol gens Ma nam hij deze beslissing, om dat hij zijn einde voelde naderen. Het is en blijft een feit, dat hij, nadat wij een maand in het nieuwe huis hadden gewoond, overleed, na twee weken in een ziekenhuis te hebben gelegen. LAURI 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 11