DOE HET NIET! HERINNERINGEN VAN EEN R(VII) door Hélène Weski De Vijver met lotusbloemen en Victoria Regia in de Plantentuin in Bogor. Negentien koffers. Klopte. Twintig minus die van mevrouw Offer. Mijn schapen dromden de bus in. Er heerste al een iets mildere, gemoedelijker stemming in de groep, men kende elkaar. Boetje en Liesje zaten zij aan zij, meneer Oud naast mevrouw Klepper (o, wat gunde ik hun die late vriendschap I), Kwink stil en teruggetrokken achterin (liefdespijn?), de Vuurvreter vol babbels - naarmate we Bandoeng naderden - over plopors, bekende plekjes en martiale handelin gen: "En ik laat me door niemand tegenhouden" (uitdagende blik in mijn rich ting). Krul had het op zijn borstje, hoestte en rochelde en deed zielig. "U rookt te veel", zei mevrouw van der Stok goeiig. "Hij is oud genoeg om te weten wat hij doet," kefte mevrouw Last. Juffrouw Paff was in de richting van Kwink geschoven en koerde met haar sexy stem: "Pluk de dag Arthur, het leven is maar kort." Bogor De weg naar Bogor was smal en druk, overal mensen, fietsers, tjikars. En stof, veel stof, dat een grauw waas legde over bomen en armoedige kam ponghuisjes. Veel rood-witte vlaggen die slap neerhingen, zeker één of an dere feestdag. Ik moest nog steeds iets wegslikken bij het zien van dat rood-wit, waar ik immers voor het eerst tegenover had gestaan toen de poort van Banjoe-Biroe openging Hoe de bevolking was toegenomen en het verkeer geïntensiveerd vergeleken bij vroeger. Ik dacht aan mijn tocht in omgekeerde richting in Maart 1942, toen ik een weekend in Bandoeng ver toevend, hoorde van de Japanse lan dingen die die nacht hadden plaats gehad, o.a. bij Cheribon. Ze rukten snel op, en wilde ik Batavia nog be reiken, dan moest ik onmiddellijk ver trekken Uitgestorven was deze zelfde weg toen, telkens verschenen bordjes langs de weg: luchtalarm, en zat je in het dilemma: doorrijden of in de grep pel langs de weg duiken. Ik koos het eerste. Geen hond, geen ajam, geen tani te zien. Hoog in de lucht vijandige zilveren libellen, omspeeld door witte wolkjes van ons hulpeloze afweerge schut. Je reed als het ware op de tenen met ingehouden adem, om de volgen de bocht kon je ze tegenkomen Toen begonnen we te stijgen en het werd duidelijk koeler. De Tjiliwoeng. Buitenzorg. Het paleis Wit plaatje in groen park, nog net als vroeger. We liepen door 's werelds mooiste planten tuin, langs het witte graf van Lady Raffles, langs de vijver met lotusbloe men en Victoria Regia, wier enorme bladeren als malachieten schotels op het donkere water dreven, door de schemer koele, vochtiggroene, zon- doorspikkelde tunnel, gevormd door reuze-kenariebomen. O, verrukkelijke plantentuin, levend bewijs (in tegen stelling tot wat in Nederland vaak zo gretig wordt beweerd) dat we daar ginds ook goede, ja, onsterfelijke dingen gedaan hebben. Voorbij Tjigombong kom je in de lief lijke Preanger, waar het hele landschap een feest voor het oog is. In de heu vels thee-, rubber- en kinaondernemin gen, trapsgewijze sawah's met hun dooreengeweven lijnen- en lichtspel. De perfecte kegel van de Salak rechts en de monumentale Gedeh aan de linkerhand. Moso slaakte de ene verrukte kreet na de andere en drong zich met zijn voorchristelijke camera naar voren. "Nee, blijft u rustig zitten", zei hij tegen de Kort, die helemaal niet van plan was te verkassen, "ik red me wel". En hij knielde breed en alle uit zicht blokkerend voor hem neer. "We moeten stoppen, STOPPEN I" gilde ineens juffrouw Paff, "meneer Kwink wordt niet goed." Kwink zat krom van de pijn op zijn plaats, de armen voor de buik, het zweet van het gezicht druipend. Ik haastte me naar hem toe. "Buikkrampen", stamel de hij, "De hele nacht naar de W.C. gerendDaar had je het al, het eerste slachtoffer, te veel koude dran ken, te onmatig en te scherp eten. "Laat mij maar," zei de stoere mevr. Rook, "vroeger verpleegster geweest", en half droeg ze, half sleurde ze Kwink de bus uit, naar een bosje, onderweg al vakkundig zijn kleding afstropend. "Kan de groep intussen niet een kam pong bekijken?" vroeg ik de gids en die nam hen mee een eindje de weg op. Toen Kwink bleek en uitgeput te ruggewankeld was, legden we hem plat op de bank achter in de bus. Mevrouw Rook haalde een flesje te voorschijn, druppelde wat van de inhoud op een klontje: "Gaat niets boven laudanum om te stoppen", zei ze kordaat, propte een jasje onder het hoofd van de pa tiënt, sjorde hem wat omhoog, frunnik te aan zijn kleren. Ik stuurde haar ach ter de groep aan naar de kampong en begon met een Eau-de-cologne zak doekje zijn warme hoofd te betten. "Die vrouw!" fluisterde hij, "niets te gen te beginnen. Beschamend. Ik dacht: zo dadelijk zet ze zo'n machtige betonnen knie op m'n borst en boort met wellust een injectiespuit in m'n vlees "U begint u duidelijk beter te voelen." "Geen vrouwen gewend", mompelde hij. Ik keek op hem neer, een veertig jarige, raadselachtige man, met een vreemd soort speelse geest en ver schijnselen van manische depressie. "Nooit de ware Josephine ontmoet meneer Kwink?" Toen zei hij iets vreemds: "Mijn huis is samengesteld uit droefgeestigheid en eenzaamheid." Hij deed zijn ogen dicht en sloot mij buiten. Ik bette zijn gezicht en polsen en dacht: elk mens draagt een verborgen wereld in zich van hoop, verlangen, pijn. We leven vlak naast elkaar en wat weten we? Hoe gaan we met el kaar om Juichend kwam de groep terug. De Kort bleek bij zijn slechte eigenschap pen van schrok-op en bunzing, ook nog die van pottenverzamelaar toe te voegen. Twee levensgrote aarden kruiken bracht hij mee, die een bank 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 14