Palmen en Pasirahs (V) DE RAPATZAKEN IN SEKAJOE door Victoria Kaulbach en Dr. J. van Waardenburg Niet alleen het op de hoogte blijven en controleren van alles wat zich in zijn ressort afspeelt, vooral de rechtspraak speelt een grote rol in het werk van een controleur B.B. en slokt bovendien heel veel tijd op. De rechtsstudie in Leiden of Utrecht is voor hem een goede basis bij het hanteren van de Gouvernements- en inheemse rechtspraak, maar een gedegen kennis van de adat en het adatrecht is beslist onmisbaar bij de revisie van de vonnissen van de inheemse rechtbanken. Dat zijn de Rapat Marga en de Rapat Ketjil die door de volkshoofden worden voorgezeten. En die adat is overal verschil lend. Ook dat nog. Dit adatrecht is in Palembang terug te vinden in de "Dendang2 Simboer Tjahaja". Als bijvoorbeeld een jonge ling de hand van een gadis (maagd) aanraakt, wordt hij gestraft met 1 rijksdaalder boete. Raakt hij de bene- denarm aan, dan kost dat 2 rijks daalders boete, de bovenarm 3 rijks daalders. De busteja, dat is erg: 6 rijksdaalders. Maar de schande moet bovendien uitgewist worden door het offeren van een kip Dat heet "pembasoeh doesoen", het wassen van de doesoen. Bij overspel moet minstens een geit geslacht worden en dan is de boete veel hoger. Bloedschande - bij ons niet strafbaar - moet worden gestraft met het begra ven van de delinquenten tot aan hun hals, waarna zij door steniging worden omgebracht. Nu werd dit adatrecht alleen toege past als het niet in strijd was met de algemeen erkende beginselen, ver ankerd in ons - Nederlands - recht. Zo'n vonnis werd dus vernietigd. De Rapat Besar besliste over leven en dood en werd door de Controleur voorgezeten en telde tenminste 3 Pasirahs als leden, plus een geestelijk adviseur en de Djaksa (inlands officier van justitie). De Rapat Marga behan delde rechtszaken, die een boete tot 25,maximaal in strafzaken eiste, terwijl de Rapat Ketjil tot een boete van f 100,maximaal ging. In Civiele Zaken was de Rapat Marga bevoegd als de waarde van de vordering tot f 25,en de Rapat Ketjil tot f 100, ging. Na vier maanden Soeroelangoen werd het controleursgezin Aardeman overgeplaatst naar de hoofdplaats Palembang. Heerlijk voor de vrouw des huizes, die met haar baby weer in de "beschaafde" wereld kon ver toeven met doktoren bij de hand. Aardeman zelf werd ter hoofdplaats belast met het krachtdadig innen van achterstallige belastingen van de laat ste vijf jaar, die toentertijd zo'n f 500.000,bedroegen. Deze stroop tochten door alle achterbuurten en vlotwoningen op de Moesi met de Kapitein der Chinezen of het Hoofd der Arabieren, Shech Abdallah bin Oemar Assegaf, of met het Hoofd der Klingen, duurden slechts enige weken, in welk tijdperk f 40.000, werd geïnd. Want toen kwam er weer wat anders voor adspirant-controleur Aardeman opdagen. In Sekajoe aan de bovenloop van de Moesi zat een gezaghebber, D., die daar het bestuur voerde. De gezag hebbers hadden een tweejarige oplei ding aan de Bestuursschool te Batavia genoten. Vele gezaghebbers waren uitstekende bestuursambtenaren met grote prac- tische ervaring. De controleurs B.B. kwamen uit Leiden of Utrecht na een vijfjarige universitaire opleiding en waren theoretisch beter geschoold. Uitmuntende gezaghebbers konden het brengen tot fungerend controleur of zelfs tot fungerend Assistent- Resident. Toen bleek, dat D. met een achter stand van 132 onafgedane Rapatzaken in zijn maag zat, werd Aardeman voor drie weken naar Sekajoe gedeta cheerd, of zoveel langer als nodig zou blijken om deze zaken af te doen. Daar vertrok hij weer per hekwieler naar Sekajoe, terwijl de koffers van Soeroelangoen nog nauwelijks uitge pakt waren! Hij logeerde in Sekajoe bij de heer D„ die intussen door de djaksa al een 50-tal zaken voor de eerste twee weken had laten op roepen. De overige zaken zouden ter plaatse waar de kwestie speelde, worden behandeld. De volgende morgen vroeg al zaten Aardeman en drie Pasirahs en de djaksa en de chatib (geestelijke) achter een tafel geschaard en werd de eerste zaak, een karbouwendief stal, behandeld. De beklaagde zwoer bij hoog en laag dat het stuk van overtuiging, i.e. de karbouw, hem toe behoorde en er dus geen sprake was van diefstal. Hij had drie getuigen meegebracht om dit te bevestigen. De man die zich voor eigenaaar uitgaf, beweerde: "de vent liegt. Ik heb zes getuigen die mijn verklaring zullen beamen". Nu moesten al die getuigen beëdigd worden. Zij zaten op een rij op de houten vloer voor de tafel. De chatib staat op en vraagt of zij de eed willen afleggen. Daarbij zwaait hij met de Koran, in witte zijde gewikkeld. Twee van de getuigen van de beklaagde, kijken be dremmeld en transpireren hevig en trekken zich tenslotte terug. Een veeg teken! De chatib legt vervolgens de Koran op het ontblote hoofd van ieder der overige getuigen en beveelt hen hem woordelijk na te zeggen: Wallahi (door getuige te herhalen) Wabillahi (idem) Watallahi (idem) Demiallahi (idem) Apa-apa jang koe- terangkan dimoeka Rapat ini (herhaling door getuige), benar, tida djoesta (idem) kalau saja djoesta (idem) saja de kenaï hukum Allah Koran tigapoe- loe djuz (idem). De vertaling luidt: "Wat ik nu zeggen ga, is de waarheid. Als ik lieg zal God mij straffen door mij te verplichten in het hiernamaals de 30 afdelingen van de Koran te reciteren. Dat was wel het ergste wat men in het hiernamaals kon overkomen Na deze plechtigheid gaat het verhoor door. Vraag van de controleur aan de be klaagde: "Zo, is het jouw karbouw? Dan moet je mij eens precies vertellen welke vlek hij op zijn linker oor heeft?" "Dat weet ik niet meer". De vraag wordt nu gesteld aan de eigenaar. En die antwoordt prompt: "Hij heeft een klein wit vlekje op zijn linker oor en een beschadigde linker achterhoef en twee kruintjes aan de linkerkant van zijn buik en zijn linker hoorn telt 27 ribbels". De ondervraging gaat net zolang door, tot zonneklaar bewezen is, dat de karbouw niet van de dief is en dat die zich dus schuldig heeft ge maakt aan diefstal. Dat wordt in het Wetboek van Strafrecht omschreven als: "hij, die zich opzettelijk enig goed dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, wederrechtelijk toe eigent, is strafbaar". Met een ge vangenisstraf van maximaal zoveel jaar. En diefstal van vee is volgens de adat een heel ernstig feit, want dat is één van de kostbaarste be zittingen van de landman. Vervolgens vraagt Aardeman aan de Pasirah, hem toesprekend met zijn titel: 'Depati, Kemang, wat is Uw strafmaat?' "Tiga tahoen Toean, 3 jaar". "Depati Teroesam?" "Doeah tahoen, Toean," "Depati Sekajoe?" "Doeah setengah Tahoen, Toean". "Penghoeloe?" 'Potong tangan kanan' (Penghoeloe"hak zijn rechterhand af!") Dat eist namelijk het adatrecht conform de Mohammedaanse wet: een dief mist zijn rechterhand, waar mee hij eet, want zijn linker is de tangan-tjèbok, waarmee hij zijn popo afveegt en waarmee hij dus niet kan eten, dus... verhongert hij! Aardeman telt dan de straffen op en deelt dat door het aantal hoofden. Het kappen van de rechterhand komt 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1982 | | pagina 16