LEVENSLESSEN
PASAR DJOHAR
door Greet Gaudreau
Mijn moeder was een geboren onderwijzeres, daar begon de trouble mee. Niet
alleen dat zij elke dag onderwees, thuis schriften corrigeerde en lessen voor
bereidde, zij gaf bij elke gelegenheid en ongelegenheid wat zij noemde "lessen
uit het leven".
Ik zat in de eerste klas bij mijn moeder, in de tweede bij mijn oudste zuster
die net van de kweekschool af was en in de derde weer bij mijn moeder. Toen
ik in de vierde klas bij een "vreemde" onderwijzer kwam, kende mijn blijdschap
geen grenzen. Een kind dat nooit bij vader of moeder in de klas gezeten heeft,
kent de subtiele moeilijkheden van het slachtoffer niet. Wanneer zijn rapport
niet goed genoeg is, is de onderwijzende pa of ma er als de kippen bij om hem
aan zijn oren op te trekken - de eer van de familie staat immers op het spel
ten aanschouwe van de hele school. Wanneer hij trots een goed rapport aan zijn
vrienden laat zien, komt meteen de smalende opmerking: "Natierlijk, jij bent
bij jouw pa (ma) in de klas. Gemakkelijk, ja, om goede cijfers te krijgen Wat
het onrecht tot een dieptepunt bracht, was het feit dat pa-onderwijzer en ma-
onderwijzeres zich zo bewust waren van de algemene veronderstelling dat zij
hun kind voor zouden trekken, dat zij het juist strenger beoordeelden dan de
andere leerlingen in de klas.
Vanaf de vierde klas echter was het
leven voor mij betrekkelijk wolkeloos
wat school en rapporten betrof - tot
ik in de zesde klas bij een onderwijzer
kwam van wie het temperament om
gekeerd evenredig was aan zijn leng
te. Hij was een opvallend kleine man,
slank en niet onknap om te zien, maar
(wie weet hoeveel hij te verduren had
gehad door zijn gestalte) hij was een
geweldige driftkop die de hele klas
onrustig maakte door zijn opvliegend
heid. Sommige jongens die gemakke
lijk groter waren dan hij probeerden
hem eerst uit te dagen - zijn eigen
arrogantie was daar eigenlijk schuld
aan - maar zijn keiharde wil om de
overhand te behouden won altijd.
Wat mij betrof, ik was zo doodsbang
voor de man dat ik slecht begon te
leren. Ik was toch al niet goed in
rekenen, maar rekenen of geen reke
nen, in die tijd werd ik elke morgen
wakker met een kei in mijn maag.
Eens, toen ik bij een beurt van angst
leeghoofdig werd, kwam de Reus( zo
als hij natuurlijk genoemd werd) bij mij
staan en terwijl hij de vraag loeiend
bleef herhalen, beukte hij op mijn les
senaar. Natuurlijk kwam het antwoord
er nooit uit, maar plotseling beheerste
hij zich, draaide zich om en gaf met
trillende stem een andere leerling een
beurt.
Gelukkig bleef de Reus niet lang, hij
vertrok al gauw naar Holland. En toen
bleek pas dat mijn moeder wist van
mijn angsten, maar zwijgend op de
achtergrond had gewacht.
Vele jaren later las ik in een verhaal
van een heel bekende rubriekschrijver
hoe hij in het Vondelpark een lagere-
schoolklas op wandeling had ontmoet.
In het voorbijgaan legde hij even zijn
hand op het hoofd van het joch dat
vooraan de klas liep. De jongen keek
hem ongemakkelijk aan en zei: "Waar
om komt u aan mijn hoofd?" Het was
de onderwijzer. Het verhaal was be
doeld als humoristisch verzinsel, maar
ik wist zeker dat ik de Reus weer eens
had ontmoet - gelukkig alleen op pa
pier.
Mijn moeders lessen uit het leven
waren in mijn ogen zowel saai als
overbodig. Ik zag er helemaal het nut
niet van in buiten de schooluren nog
te moeten leren. Bovendien wist ik
nooit wanneer Mam toe zou slaan; op
de meest onverwachte ogenblikken
moest ik sterrenkijken, een spreek
woord in Frans kennen of de hoofd
stad van Oostenrijk opnoemen. Ik
kreeg op mijn negende jaar onder
hevige tegenstand van mijn kant privé
lessen in Frans van Mam die een fran-
cofiel was en zich het leven niet kon
voorstellen zonder Fransen en Frans.
Toen we op weg naar Holland 's nachts
de Stromboli passeerden, stond ik in
kimono, wezenloos van de slaap, aan
de reling terwijl mijn moeder enthou
siast wees en vertelde. Maar de
Stromboli weigerde de les kracht bij
te zetten met een uitbarsting, zelfs met
een beetje vuurwerk en we zagen let
terlijk niets.
In Genua nam Mam mij mee naar het
beroemde Campo Santo voor les num
mer zoveel, één les die meteen in
sloeg want het bleek dat ik Mams on
gewone liefde voor mooie begraaf
plaatsen deelde. In een open rijtuigje
klipklopperden we langs een stoffige
weg aan de rand van de kust, hoog
boven de zee. Onderweg aten we per
ziken die de hele hand vulden en
geurden als rozen. Op die zonnige dag,
in een prachtig nieuw land, voortrij
dend in een gammel rijtuigje tussen
blauwe zee en blauwe hemel, zag ik
letterlijk en figuurlijk de wereld voor
me opengaan. Ik geloof dat ik mij op
dat ogenblik het koppige optimisme
dat me altijd gesteund en getroost
heeft, eigen maakte. Alsof ik alleen
die dag hoef op te roepen om te weten
hoeveel heerlijks het leven, ondanks
alles, blijft bevatten.
Pas veel later drong het tot me door
dat de urenlange wandeling door Cam-
pa Santo mijn laatste levensles is ge
weest. Mijn moeder was toen geen
onderwijzeres meer. Al voor ons ver
trek uit Indië was er een crisiswet af
gekomen die aan getrouwde vrouwen
die door hun echtgenoten ondersteund
werden, verbood betrekkingen in te
nemen die door mannelijke gezins
hoofden bezet konden worden. Ove
rigens een niet onredelijke wet in
die benarde tijden, al zouden de
hedendaagse vrouwen-allianties zoiets
prompt in de wielen rijden.
Maar voor mijn moeder was met het
einde van haar levenswerk de animo
tot lessen geven gedoofd. Alsof die
kleine lezinkjes aan een onwillige
dochter haar alleen pijnlijk zouden
herinneren aan wat haar altijd het
allerdierbaarste was, het onderwijs.
Haar pogingen zijn intussen niet voor
niets geweest. Nog steeds denk ik met
dankbaarheid terug aan dat sterren-
kijken in een donkere tuin op Java, de
lessen in Frans, de Stromboli, zélfs
het wijselijk onthouden van hulp in
mijn confrontaties met een Reus. En
vooral Campo Santo, de laatste les.
Ik haalde de twee boeken "Om zelf te
leren knippen en naaien" zomaar uit
de djatihouten kist tevoorschijn. Het
was in 1960. Ik had ze toen gekocht
op de Pasar Djohar in Semarang en
naar Holland meegenomen. De toe-
kang balang had tegen me gezegd, dat
ik er veel plezier van zou hebben.
Voor een appel en een ei had ik ze in
mijn bezit.
Op een mooie dag in Holland bestu
deerde ik de inhoud en tot slot bracht
ik het "geleerde" in praktijk. Op de
markt kocht ik een lapje stof en toen
ik thuis kwam knipte ik volgens de
regels der kunst een japonnetje voor
mijn dochtertje. De toekang balang
had gelijk.
Behalve de boeken kocht ik ook een
muurbord, notabene van Gouda's aar
dewerk.
"Boleh tawal", zei de Chinees. Het
was die dag heel druk op Pasar Djo
har. Ik ontmoette toen de meisjes Sie
gers, die intussen ook al getrouwd
waren. Ze woonden toen in een ouder
wets huis, dat door een hoge muur
was afgesloten. Toen we uit Ambarawa
gingen was het huis een puinhoop. Nu
wonen ze in de States. Indonesië kun
nen ze niet vergeten en op gezette
tijden gaan ze met vakantie naar de
Gordel van Smaragd. Ik ontmoette ook
een tante die net uit Holland kwam.
"Het bevalt me daar niet," was haar
commentaar. "Ik heb op een zolder
kamertje gewoond en in de winter is
het hardstikke koud." Maar na enkele
jaren repatrieerde ze toch.
Op de Pasar Djohar ontmoette je vaak
vrienden en kennissen, vooral op zon
dag; een soort reünie dus.
L. VAN DEN WORM-FLOHR
16