Kerstmis op Bermé
Wïsma DGI
(Guest House Raad van
Kerken in Indonesia)
We waren weer terug in onze "pondok" op Bermé, een vriendelijk dorpje op
de hellingen van de Argapoera. En na twee jaar Malang, met wilde geruchten
over Amerikaanse overwinningen (door brallende loudspeakers tegengesproken)
was de stilte en eenzaamheid verademend, weldadig. Ik nam me dan ook stellig
voor, wat er verder ook nog gebeuren mocht, 't einde van de oorlog in ons
paradijsje af te wachten.
En toen was het weer eens Kerstmis.
De kinderen haalden uit de goedang
een grote kartonnen doos tevoorschijn.
Nu gaan we toch weer eens een boom
versieren hè mam?"
Een boom versieren
Sinds het uitbreken van de oorlog had
den we weinig of niets gedaan aan de
viering van feestdagen. En dat was
altijd toch goed begrepen.
"Zullen we niet nog een jaartje wach
ten? Dan is pappa vast weer thuis."
"Waarom nou? We' maken toch alleen
maar de boel een beetje mooi? En
we gaan lekker eten."
Ze waren met hun vijven; van vier tot
zestien. Vooral voor de groten ging
het nu té lang duren. Ik moest even
lachen om dat "lekker-eten".
"En wat gaan we dan eten? Eten we
eigenlijk niet elke dag nog even lek
ker?"
"Natuurlijk wel, ik bedoel, achzo
maar. Een beetje anders dan anders."
Bermé gaf een overdaad aan groenten
en fruit. Ook aan rijst was nog altijd
te komen. Zolang er nog textiel lag in
de kasten hoefden we niet te denken
aan gebrek. Alleen van boter wisten
we de smaak niet meer; daarom mis
ten we het ook niet. Ik bakte grof
djagoeng-brood, we aten er pindakaas
op, jams, aardbeien en terrong-blanda
met suiker er over. De geiten gaven
melk, iedere dag voor elk kind een
volle beker.
Ze wilden nu het kerstfeest weer eens
vieren. Ja, waarom ook niet? 't Was
toch een dag om blij te zijn?
"Zullen we meteen maar een boompje
halen uit het bos?"
"Neen, laat dat liever door 'Ndjo doen.
Wij worden er misschien op aange
keken." 'Ndjo was onze steun en toe
verlaat in de tuin. Hij en Soewarni, zijn
vrouw hadden twee jaar op het huis
gepast. De desamensen verwelkomden
ons wel weer vriendelijk, bij onze te
rugkomst. Maar natuurlijk waren er
verkeerde elementen onder, die graag
de zaken naar hun hand wilden zetten.
Ndjo moest dus het boompje maar
plukken.
"Po'on apa, non? Radje? Kènèh? (Wat
voor boom, non? Groot? klein?).
"Dje radje, dje kènèh." (Geen grote,
geen kleine.
Wij woonden tegen het dennenbos aan.
Maar een uur later kwam hij pas aan
zeulen met een pracht van een
damarboom.
"A'beh 'Ndjoooo(Uitroep van
verbazing, afkeuring.)
"Wat geeft dat nou, het is toch ook
geen echt feest zonder pappa." Dat
vond ik eigenlijk ook. Maar ze vonden
22
't nu eenmaal prettig om een boom op
te tuigen.
Hij werd beeldig met die gekleurde
bollen tussen de glanzend groene bla
deren. En hij rook al net zo lekker als
een dennetje. Intussen was het gaan
regenen. Een druilerige, dreinende re
gen voor de hele dag.
Terwijl we vrolijk bezig waren de laat
ste hand te leggen aan ons boompje,
hoorden we hoefslagen naderbij ko
men. Het was Nishida, de Japanner die
Aër-dingin beheerde. Een koffieland
vlakbij, waar mijn man jaren geleden
ge-employeerde was geweest, uit die
tijd dateerde onze liefde voor Bermé.
Nishida, op het grote, mooie paard
van Tulleken, de vorige baas, was
doornat. Het water siepelde langs zijn
magere vierkante gezicht in zijn dunne
halsje. Ridder van de Droevige Figuur.
Hij had zeker geklilingd in de aanplant
(ronde doen). Er geen enkele werk
man aangetroffen en nu kwam hij bij
ons langs even kijken.
Kleumend, rillend van de kou, boog hij
zich, aan de open deur voorover op
zijn paard, om ons boompje te be
wonderen.
Apa ka? Pista?" (Hebben jullie een
feest?)
Hij sprak zes woorden maleis.
"Yah, ini hari besar Toewan-Allah",
probeerde ik uit te leggen.
"Ahsaja taoe, Santa-Klaus."
En dan even later: "Sajah boléh da-
tang, nanti malam?" (Of hij vanavond
ook komen mocht.) Wat kon ik anders
zeggen dan: "Boléh."
Maar dat viel natuurlijk niet in goede
aarde.
"Wat moet die vent er nou bij?"
Wat denk je? Zou hij nooit eens ver
langen naar zijn vrouw en kinderen?
Huiselijkheid missen?"
"Dat vindt hij toch niet bij ons. Moet
hij maar geen oorlog maken."
Nishida, oorlog maken. Dat bibberen
de mannetje. Neen, ik zag in hem geen
vijand. Integendeel.
Toen overal grote jongens ongewoon
zwaar werk moesten doen op verlaten
ondernemingen, er nauwelijks eten
kregen, dat bovendien slecht was, liet
hij ónze jongens, van Bermé en Kroe-
tjil maar wat aan-patjollen op Aër-
dingin. En als ze een dagje niet kwa
men op het werk, zoals vandaag, zei
hij er ook niets van. Ze mochten thuis
eten en slapen; en bleven gezond,
's Avonds legden we een vuur aan in
de open haard. En 't was fijn te turen
in de vlammen, ze heel klein terug te
vinden op de gekleurde ballen, als
spetterende vonkjes. Buiten ruiste de
regen. Wij zongen: Stille nacht, heili
ge nacht; tweestemmig, en daarna:
Komt allen te samen en alle kerstliede
ren die we kenden.
Nishida kwam niet. Wel liet hij ons
een fles wijn brengen. Maar bij Soe-
warni's goudbruine tapé-bollen smaak
te de warme gember-thee met selas-
sih-dril lekkerder.
We maakten er een mooie, lange
avond van. En toen ik voor 't slapen
gaan, God dankte, bad ik vuriger dan
ooit: "Laat ons niet te lang meer wach
ten. Maak een einde aan deze treurige
toestand op de wereld
Dertig jaren zijn er sindsdien voorbij
gegaan. En nog altijd zijn we onder
weg naar de vrede. Een "Vrede op
aard' in de mens een welbehagen."
Voor óns is de oorlog afgelopen, op
andere delen van de wereld woedt ze
lustig voort. Op onze T.V.'s zien we er
de gevolgen van. Zó afgrijselijk, zó
gruwelijk, dat we er 't gezicht voor
afwenden. Dood en verderf, pijn, ver
driet. Wat de zin er van is, kunnen wij,
als gewone mensen, niet begrijpen. Die
't wél begrijpen, praten, praten, pra
tendaar blijft het bij. Intussen is
onze redeloze wereld, radeloos en als
't zo door blijft gaan, reddeloos
Beste mensen, allemaal, als we over
enige dagen het grote feest weer vie
ren, denk dan vooral aan alle pijn, die
honger en ellende over de hele we
reld
PLANTERSVROUW
Jl. Teuku Umar 17, Jakarta Pusat,
tel. 342896. Nadere inlichtingen
J. A. R. PURVIS, tel. 073-563684,
Vught.